[2] Toen Ik vervolgens aan het kruis werd opgericht, zag Mijn lichaam, dat met bloed en stof was bedekt, er zo deerniswekkend uit, dat zelfs de aanwezige vijanden in hun hart werden ontroerd. Ik zag echter dat het slechts een voorbijgaande opwelling was en hun erbarmen niet Mij gold, maar alleen hun gevoel voor schoonheid. Daarom sprak Ik: "Mij dorst!" - De beulsknechten begrepen alleen niet wat Ik met deze woorden bedoelde, namelijk dat Ik dorstte naar het heil van zovele zielen, die Ik in hun waan te gronde zag gaan. En dus gaven ze Mij, om Mij nog meer te kwellen, gal vermengd met azijn te drinken, wat Ik echter versmaadde.
[3] Onmiddellijk daarop begon de hele natuur te beven en de elementen traden uit hun ordening. De zon, als het voorbeeld van het eeuwige licht, verloor haar glans, ten teken dat de mensen in hun geestelijke blindheid niet zagen dat de Godheid zich terugtrok onder het sterfelijk omhulsel van Mijn lichaam en het lichaam overgaf aan de materiële dood. Daarom sprak Ik de woorden: "Mijn God, Mijn God, waarom heb Je Mij verlaten?"
[4] Het was niet een andere God buiten Mij, tot wie Ik riep, maar de Godheid in Mij, Gods Geest en oerkracht in haar volle omvang. Alleen Mijn lichamelijk omhulsel was immers, evenals bij de mensenkinderen het geval is, genomen uit aardse materie. En deze moest ook in Mij (aan de pijn en de dood) onderworpen zijn. Daarom vroeg de materie in haar verlatenheid om hulp - als voorbeeld van het feit dat ieder mens op aarde alleen bij God hulp moet zoeken.
[5] De tijd naderde dat Ik, toen Ik Mij steeds zwakker begon te voelen, de ziel aan Mijn hemelse Vader toevertrouwde. - Toen zag Ik Mijn moeder Maria, die zo lief en trouw voor Mij was, samen met Mijn leerling Johannes (die tevens in het geheim Mijn schrijver geweest was) ten dode bedroefd onder het kruis staan en Ik sprak tot hen beiden de betekenisvolle woorden: "Maria, zie jouw Zoon!" - en tot Johannes: "Zie jouw moeder!" Met deze woorden gaf ik te kennen, dat Ik in zekere zin Mijn geestelijk testament maakte en daarbij de kinderen van de wereld aan de Geest van God heb toevertrouwd en Maria heb aangesteld tot moeder van de zwakke en zieke zielen in het vlees.
[6] Toen het volgens de joodse tijdrekening drie uur geworden was, was de tijd van Mijn lichamelijke dood nabij gekomen, en in doodsnood sidderde Ik in Mijn gebeente. Het volgende ogenblik zag Ik naast Mij de tegelijk met Mij aan het kruis vastgebonden misdadiger Dismas, die zijn ogen verlangend op Mij richtte, vol genade aan en Ik beloofde hem dat hij heden nog bij Mij in het paradijs zou zijn.
[7] Na Mijn hemelvaart heeft dit woord tot op de huidige dag aanleiding gegeven tot veel interpretaties. De enig juiste is echter deze, dat elke mensenziel na haar lichamelijke dood al naargelang (de mate van) haar volmaaktheid in een lagere of hogere graad van het licht terecht komt, en dat zelfs zielen, die al aan deze zijde boete hebben gedaan voor al het aardse, eerst alleen het paradijs of de lagere graad van zaligheid kunnen bereiken. Want geen enkele ziel kan, vóórdat zij geheel en al gelouterd en gereinigd is, tot de hoogste zaligheid de liefdehemel binnengaan. - Zo had ook Dismas door de liefde en het vertrouwen op Mij de eerste graad bereikt en was het mogelijk hem het paradijs te beloven.
[8] Ik was al in doodsstrijd, toen Ik de woorden sprak: "Vader, in Jouw handen beveel Ik Mijn Geest!" - Dit is eveneens een moeilijk te verklaren woord voor veel mensen. Want waarom zou Ik, God Zelf, Mijn Geest in de handen van een God buiten Mij bevelen? Dan zouden immers twee goden aan het daglicht treden! Dat is echter niet het geval, en niemand moet zich op een dwaalspoor laten brengen door deze uitspraak. Laat iedereen het veeleer zo opvatten, dat alleen de buitenste omhulling (d.i. de ziel) van Mijn innerlijke goddelijke Geest deze woorden sprak, en deze woorden dus in precies dezelfde zin moeten worden opgevat als toen Ik tijdens Mijn leven op aarde van Mijzelf zei: "Ik, de Mensenzoon, zeg u dit of dat". Op precies dezelfde wijze sprak aan het kruis de levenskracht van de ziel van Mijn aardse lichaam de woorden: "Vader, in Jouw handen beveel Ik Mijn Geest!"
[9] Toen de ziel zich gedrongen voelde om het lichaam te verlaten, werd Ik steeds zwakker. En het omringende volk had leedvermaak om Mij en bespotte Mij. Maar Ik moest de beker tot op de bodem leegdrinken en voorzag ook, dat de tierende menigte onbewogen zou blijven onder Mijn pijn en doodsstrijd. En zo sprak Ik, toen het laatste ogenblik van Mijn aardse leven was aangebroken, het laatste woord op aarde: "Het is volbracht!"
[10] O mensen, als u toch eens in staat was om dit ene woord door en door te begrijpen! Als u ten volle zou kunnen begrijpen wat het betekent, dat Gods Zoon het grote werk van de verlossing van de hele mensheid volbracht - dan zou geen enkele ziel te gronde gaan. Maar de zonde is door Adam in de wereld gekomen, en daarom zal, zolang een tot materie verdicht wezen de weg van het vlees door het aardse leven moet gaan, de zonde en de materiële dood de mensenkinderen ten deel vallen. En de kracht van het kwaad en van de satan in de materie werd dan ook door Gods Zoon en Zijn middelaarschap (niet volledig weggenomen, maar) slechts gebroken.
[11] (Voor elke ziel komt het er nu dus op aan om door geloof en liefde de Middelaar in alle deemoed en met volle daadkracht na te volgen op de weg die is geopend. Zo zal het werk van de verlossing dan ook voor jou, mensenkind, worden volbracht).