[2] Drie jaren lang, dag aan dag heeft de Heer gepredikt, zieken genezen, bedroefden getroost en wonderen gedaan. Hoe zou dat allemaal kunnen zijn vastgelegd op het geringe aantal bladzijden van de vier evangeliën? Veel echter van wat niet in de evangeliën werd vastgelegd is niettemin door de traditie doorgegeven. Deze traditie ofwel overlevering werd later alsnog gedeeltelijk vastgelegd, niet altijd volledig overeenkomstig de waarheid, waarbij volksfantasie veelal een rol speelde, soms ook was sprake van opzettelijke vervalsing. In de eerste eeuwen van het christendom is op deze wijze zeer veel literatuur ontstaan, die weliswaar een schat aan informatie bevatte, maar die niet onbeperkt zonder bedenkingen kan worden erkend als 100% betrouwbaar. Deze derhalve nauwkeurig te schiften literatuur, die al spoedig ontstond na het ontstaan van de bekende thans geautoriseerde H. Schrift, heeft de kwalificatie 'apocrief' gekregen. Deze aanduiding is afgeleid van het Griekse apogryphos, hetwelk betekent 'geheim, verborgen'.
[3] Het is waarschijnlijk,dat oorspronkelijk met dit woord uitsluitend die geheime boeken werden aangeduid, die alleen toegankelijk waren voor de ingewijden. Hoe dat ook zij, het is begrijpelijk dat de jonge Kerk van meet af aan die mystische en vreemde geschriften, die niet zelden door hun vaak speculatief karakter onverenigbaar bleken met de heilige leer van Christus, als zijnde onbetrouwbaar voor algemene lezing verboden heeft.
[4] Deze aanduiding 'apocriefen' echter bleef niet strikt beperkt tot die met name genoemde geschriften, waarvan de Kerk de inhoud al.s dwaalleer had veroordeeld, ze werd op den duur óók gebruikt voor aanduiding van al die teksten, waaraan de kwalificatie 'geïnspireerd' terecht of ten onrechte werd onthouden en die dus op grond daarvan niet werden opgenomen in de canon van de H. Schrift. Daartoe behoorden dus ook boeken, die wel de zuivere en juiste leer bevatten, en waarvan een particulier gebruik daarom door de kerkvaders werd toegelaten, terwijl het gebruik ervan voor openbare lezing in christelijke gemeenten verboden was. Daaruit moet de interesse worden verklaard die wij voor deze veelomvattende literatuur opbrengen, omdat daarin mede de begintijd van het christendom weerspiegeld wordt.
[5] Wij treffen daaronder dan ook, naast stukken met aanvechtbare inhoud, goede geschriften aan, zuivere erfstukken van zuivere overlevering. En, alhoewel de Kerk (die er vóór alles voor wilde waken dat de zuiverheid van het evangelie smetteloos bewaard bleef) deze geschriften veelal niet als authentiek Godswoord 'garandeerde', heeft zij hen toch ook weer niet ontzegd te mogen claimen dat zij vaak diepe uitdrukkingen waren van christelijke traditie.
[6] (Aldus Jacques Hervieux in Was nicht im Evangelium steht. ..Aschaffenburg, Pattlochverlag, 1959, blz. 6 en 7)
[7] Eén van deze vroeg-christelijke apocriefe documenten nu is de briefwisseling tussen Jezus en Abgarus Ukkama, koning van Edessa. Alhoewel vele theologen aan de echtheid van deze briefwisseling wensen te twijfelen, geschiedkundig staat niettemin vast, dat er een zekere koning Abgarus V, Ukkama, als vijftiende koning dat landje, toen Osrhoene genaamd, waarvan Edessa de hoofdstad was, heeft geregeerd. Volgens de kronieken van Edessa stond hij namelijk tweemaal aan het hoofd van zijn land in de jaren 4 v. Chr. tot 7 n. Chr. voor de eerste maal en vervolgens van het jaar 13 n. Chr. tot het jaar 50. (Untersuchungen uber die Geschichte des Konigreiches Osrhoene, Gutschmid. Mem. v. d. Acad. v. St. Petersburg. ..Dict. Theol. Cath., Dl. I, kol. 67, zie onder Abgar, door J. Parisot).
[8] De stad Edessa is het oudste uitstralingsgebied van het Aramese christendom. Op moderne atlassen vindt men deze naam niet terug; tegenwoordig heet deze plaats namelijk Urfa; de locatie is in het zuidelijke berggebied van het huidige Turkije; aan een kleine rivier zonder bekende naam, maar die tezamen met enkele andere riviertjes, o.a. de Belich, een zijrivier vormt van de Eufraat.
[9] Osrhoene was in Jezus' tijd een koninkrijkje onder een joodse dynastie, hetwelk dus al heel vroeg christelijk is geworden.
[10] Abgarus, Syrisch Abgär; Grieks Abgaros of Augaros, is een eigennaam van semietische oorsprong. Kenners van de Syrische taal zien in Abgär een synoniem van (h)agirca = hinkend... Het is wellicht een verwijzing naar de lichamelijke toestand van Abgarus, die misschien een been/voet-lijden heeft gehad, dat dan vermoedelijk de aanleiding heeft gevormd tot zijn verzoek aan de Grote wonderdoener uit Palestina om hem van zijn jarenlange lijden te bevrijden...
[11] Ukkama was de bijnaam van de koning, namelijk ukhámá = zwart, dus 'de zwarte' (Zie Assémani: Bibliotheca orientalis. Roma 1719 d1.I, kolom 420)
[12] Volgens Augustinus (verg. Contra Faust 28,4; De Consensu Evangelistarum, I, 7, 11.) zouden er van Jezus geen echte brieven bestaan; maar is deze categorische negatie wel juist? In het algemeen zeker niet: in de Syrische kerk stond de traditie van deze briefwisseling van Jezus met koning Abgarus onomstotelijk vast, hetgeen blijkt uit vroegchristelijke Syrische documenten. De Syrische liturgie houdt deze briefwisseling dan ook voor een historisch gegeven. De 'Doctrina Addai', waarschijnlijk uit de 4e eeuw, neemt deze oude traditie over.
[13] Opmerkelijk is het ook, dat er te Edessa reeds vóór het jaar 170 een belangrijke christelijke gemeenschap bestond; er moeten dus al vroegtijdig christelijke geloofsverkondigers naar toe gekomen zijn. (Zie Bibliotheca Orientalis DI.I, kol. 393; Dict. Theol. Cath. Dl. I, kol. 68-72)
[14] In zijn Histoire politique, religieuse et litteraire d'Edesse vestigt Ruben Duval er de aandacht op dat de oude traditie van de correspondentie van Jezus met Abgarus in de Oriënt steeds grote weerklank heeft gevonden. (Paris 1892, Extrait du Journal asiatique.)
[15] De meest eminente getuige voor de echtheid van deze briefwisseling is echter Eusebius van Caesarea, die in het jaar 339 overleed, na tijdens zijn leven op de drempel te hebben gestaan tussen twee perioden van de wereldgeschiedenis. Hij kan namelijk door zijn opvoeding, zijn interessen en zijn 'de opbrengst van het verleden samenvattende' werken nog worden gerekend te behoren tot de tijd vóór 'Nicea', terwijl hij later, als bisschop en kerkhistoricus in het centrum staat van het (toen)-nieuwe tijdperk van Constantijn. In Palestina in het jaar 263 geboren, ontving hij zijn geleerde opvoeding van Pamphilius aan de te Caesarea door Origenes gevestigde school met haar beroemde bibliotheek. Als bisschop van Caesarea (sedert 313) kreeg hij grote invloed op keizer Constantijn, niet in het minst door zijn grote geleerdheid. Deze Eusebius zal voor altijd geboekstaafd blijven als de grote geschiedschrijver van de christelijke oudheid.
[16] Zijn voornaamste werk is ongetwijfeld zijn 'Kerkgeschiedenis', vanaf de stichting tot aan de zege van Constantijn over Licinus in het jaar 324, welke geschiedenis een bonte verzameling van data vrijwel chronologisch samenvat, en waarin tevens excerpten zijn opgenomen uit de oud-christelijke literatuur en essays over allerlei studies en documenten (totaal 10 delen). Dit werk werd reeds uitgegeven (toen nog 'slechts' zeven delen), voordat keizer Diocletianus in het jaar 303 de christenen begon te vervolgen... Door de elkaar daarna snelopvolgende gebeurtenissen met wereldwijde strekking die van groot belang waren ook voor de religieuze verhoudingen in de wereld, werd Eusebius echter genoodzaakt er meerdere malen uitbreiding aan te geven. Nog in de vierde eeuw werd dit immense werk vertaald in het Syrisch en later tevens in het Armeens. Een Latijnse vertaling, waarin Rufinus het werk bijwerkte tot het jaar 395 werd voltooid in het jaar 403 (Zie Patrologie van Berthold Altaner, Herder 1938)
[17] Deze uitmuntende geschiedkundige, die ook wel de Herodotus der christenheid wordt genoemd en de Vader van de Kerkgeschiedenis; die een encyclopedische kennis van de eerste eeuwen christendom heeft bezeten, schrijft in het eerste boek van zijn kerkgeschiedenis ' dat hij deze briefwisseling in de archieven van de stad Edessa heeft gevonden' in de koninklijke documenten-verzameling. Hij vermeldt tevens dat hij deze briefwisseling van Jezus met Abgarus met grote zorgvuldigheid heeft vertaald uit het Syrisch in het Grieks!
[18] In aansluiting op deze vermeldingen doet Eusebius dan de vertaling volgen van de twee eerste brieven(!); waarschijnlijk ten bewijze ervan dus dit excerpt, hetgeen tezamen met de verwijzing naar de voornoemde archieven kon volstaan. Het geheel wordt dan gecompleteerd door een bericht over de missie-activiteit van een zekere Thaddéus ( of Addeus ), die -als een van de twaalf apostelen -door Thomas of door Judas naar Edessa zou zijn gezonden om aldaar het evangelie te verkondigen. Deze Thaddéus zou koning Abgarus verder hebben onderricht in Jezus' leer; hij zou hem ook hebben genezen en vervolgens een groot gedeelte van de bevolking hebben bekeerd.
[19] Ook in de zgn. Doctrina Addai (Addaei?/ Thaddaei?) worden deze bijzonderheden aangetroffen. Dit in het Syrisch gestelde document geeft trouwens óók die beide eerste brieven van Abgarus, resp. van Jezus. Hierbij dan nog tevens de mededeling dat een koerier van Abgarus voor zijn koning (inderdaad) een portret van Jezus zou hebben vervaardigd.
[20] Vermoedelijk door oorlogsgeweld zijn de oorspronkelijke documenten uit het archief van Edessa geheel en al verloren gegaan, zodat ons slechts het afschrift van Eusebius rest als oudste geschiedkundig bewijs. Maar opdat niets van wat de Godmens op aarde heeft onderwezen voor altijd verloren zou blijven, heeft Gods Genade ons alsnog via Jakob Lorber opnieuw in het bezit gesteld van deze Godsbrieven.
[21] Daartoe heeft Gods Innerlijke Stem de volledige briefwisseling van Jezus met Abgarus aan Jakob Lorber, de schrijfknecht Gods zo noemde hij zichzelf teruggegeven. Alhoewel wij kunnen vaststellen dat deze opnieuw gedicteerde brieven van Jakob Lorber exact overeenstemmen met de bekende twee brieven bij Eusebius, die evenwel in het Grieks zijn gesteld, is het duidelijk dat de aan Jakob Lorber gedicteerde correspondentie beslist in oorspronkelijk Duits zijn gegeven; het kunnen dus geen vertalingen zijn uit het Syrisch of uit het Grieks, noch uit het Latijn.
[22] Inhoudelijk is deze correspondentie een evangelie in zeer beknopte vorm te noemen. De gewichtigste leerstukken en de essentie van Christus' Heilsboodschap vinden wij hier terug in een geniale korte samenvatting. De liefde van onze hemelse Vader biedt ons ook in deze Brieven van Jezus het Genadegeschenk van onze verlossing en opstanding tot het Kindschap Gods.
[23] Jakob Lorber, de schrijvende profeet Gods voor onze tijden, leefde en werkte te Graz (6), waar hij in 1864 stierf. De echtheid van de goddelijke inspiratie in verreweg de meeste van zijn werken staat onomstotelijk vast en is als zodanig op alle desbetreffende criteria uiterst serieus onderzocht en door eigentijdse getuigen, waarvan de integriteit niet kan worden betwijfeld, bevestigd. Zie hiervoor de korte maar degelijke biografie van Jakob Lorber door Karl, Ritter von Leitner. (Binnenkort bij dezelfde uitgever).
[24] R. E. van Eupen.
«« 0 / 15 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.