[2] "Mijn oor en mijn oog zijn getroffen omdat ik het grootse hoor en me verbaas over het wonderbaarlijke; maar vanwaar dat grootse, vanwaar dat wonderbaarlijke te midden van ons? (15 juni 1841)
[3] Luister, vader Kenan, hoe komt het toch dat ik mij zo wonderlijk ga voelen? Deze eentonige, weinig betreden bosweg is het zeker niet! Was het nu nog Adam's grot of de witte, dampende berg in de morgen, of de zeven waterspuiters tussen de middag en de avond, of een ander buitengewoon natuurverschijnsel; maar van dat alles is hier geen spoor!
[4] Onze omgekeerde volgorde is het ook niet; want het is toch hetzelfde, of ik bij jou of jij bij mij loopt, of Henoch achter of voor, of met Jared of met Adam loopt, of - neen, het komt mij voor dat het toch een verschil maakt! - of Asmahaël achteraan of voorop gaat en met wie hij gaat!
[5] Want hier schijnt een zekere vaderlijke rangorde aan ten grondslag te liggen. Dat Adam en moeder Eva achter ons allen lopen, begrijp ik wel; maar wat het betekent dat Asmahaël en Abedam helemaal achteraan lopen, nog achter Adam, kijk, vader Kenan, daar kan ik helemaal geen hoogte van krijgen!
[6] Jared en Henoch voor ons hebben met elkaar wonderbaarlijk over Asmahaël gesproken, zoveel heb ik er wel van begrepen; wat zij eigenlijk met elkaar besproken hebben, heb ik ten eerste niet helder en duidelijk kunnen horen en wat ik nog gehoord heb, kon ik niet begrijpen! Maar zoveel is zeker, dat ik wat groots gehoord en in mijzelf iets wonderbaarlijk geschouwd heb na de spaarzaam vernomen woorden uit de mond van degenen die vlug voor ons uitlopen!
[7] Ik verzoek je mij, als het je mogelijk is, een beetje te helpen in mijn onkunde in deze mij zo bijzonder wonderbaarlijk schijnende zaak; doch alleen als je dat graag wilt, vader Kenan. Amen."
[8] Kenan antwoordde zijn zoon Mahalaleël en zei het volgende: "Luister, beste zoon, aan het indrukwekkende begin van jouw tot mij gerichte woorden dacht ik: de hemel mag weten wat voor volkomen ongehoords er allemaal tevoorschijn zal komen!
[9] Maar ik zie dat je nog steeds de oude Mahalaleël bent die altijd begint met zijn mond te openen" alsof hij zonnen als erwten uit wilde spuwen; maar tenslotte komen er niet eens erwten tevoorschijn, maar heel gewoon speeksel! Wat moet dat met die verkeerde ordening, als die je niets kan schelen? Waarom daarover dan woorden gesproken? Als Asmahaël nu vooraan zou lopen, wat zou Hij dan naderhand zijn? Dan zou het je misschien indrukwekkend voorkomen dat Hij niet achteraan liep, nietwaar?!
[10] Nu vergezelt Abedam Hem; is dat dan meer dan dat jij naast mij loopt?! Je zei toch zelf, jezelf verheffend, dat het je om het even zou zijn of jij naast mij of ik naast jou voortloop! Kijk, jij wilt iets en je weet aan het eind niet wat het is dat je wilt!
[11] Wat hebben dan de Adamsgrot en de witte berg en de zeven waterspuiters in de avond voor je betekend, dat je daarmee je nietszeggende woorden wilde sieren?
[12] Je zegt dat je zo'n wonderbaarlijk gevoel hebt nadat je de twee die voor ons lopen zonder het te horen en daardoor ook zonder het te begrijpen met elkaar - zeg maar - slechts hebt zien spreken; wat is het dan dat je zo buitengewoon wonderlijk voorkwam aan het slechts aanschouwde gesprek van onze voorgangers?
[13] Zie, beste zoon, als je iets graag wilt, overleg dan eerst precies bij jezelf wat het is dat je zou willen, en heb je dan een duidelijke wens, vraag dan pas naar wat je zou willen weten!
[14] Als er nu misschien iets aan Asmahaël is dat je opvalt, dan vraag ik weer aan jou: heb je tijdens Zijn wonderlijke woorden uit God je oren soms aan iemand anders geleend, zodat je nu naar het schijnt van de hoofdzaak niets lijkt te weten en mij nu daarvoor in de plaats als reden voor je grote verwondering louter nietszeggende dingen vertelt?
[15] O zoon, je zit er ver naast! Overdenk daarom eerst de hoofdzaken bij jezelf en word het met jezelf eens, - kom dan bij mij en open voor mij je hart door je mond! Amen."
[16] Maar Mahalaleël merkte heel goed dat aan de woorden van Kenan de kern ontbrak en dat deze boeteprediking niets anders dan een slimme vaderlijke uitvlucht was en hij ging er vol eerbied tegenin door tegen Kenan te zeggen:
[17] "Luister lieve vader! Het komt mij voor, dat wij in onze woorden niets voor elkaar onderdoen! De grote vraag is, wie van ons beiden nu een groter gat in de lucht heeft geslagen.
[18] Kijk, er is me geen woord uit de mond van Asmahaël ontgaan, maar ik wilde er geen gewag van maken omdat ik er vanuit ging dat zoiets een onnodige tijdverspilling zou zijn, wat je als voorvader van Jared en Henoch toch ongetwijfeld ook van mij zult aannemen!
[19] Je zegt nu dat ik mijn kinderen slechts zou hebben zien praten; kijk, daarmee heb je alleen maar iets voor mij willen verbergen wat jezelf net zo goed als ik, met je beide eigen oren woord voor woord gehoord hebt! Hoe had ik tegen je kunnen zeggen dat die woorden in mij iets wonderbaarlijks deden gewaarworden als dat niet zo zou zijn, - anders zou ik immers voor jou en voor God als een schandelijke leugenaar moeten staan?!
[20] Maar zie, jouw woorden zeggen mij nog iets wat je zeker niet van plan was mij te zeggen en dat is dat jouw tong voor mij gebonden is en je mij voorlopig niets mag zeggen over hetgeen ik zou willen weten! Daarom was het ook niet nodig dat je het zo uitgebreid tegenover mij ontkende, hetgeen zinlozer is dan mijn vraag; zou je mij alleen de goddelijke binding van je tong hebben getoond, dan zou je immers op geen stukken na zo veel moeite hebben hoeven doen met zo veel nutteloze woorden. Zie, ik was voor jou immers steeds een buitengewoon gehoorzame zoon; waarom heb je mij dan nu miskend?
[21] Vader, houd zonder zorgen voor je, waar je over moet zwijgen tot de tijd daar is; maar houd mij nu niet voor een leugenaar en evenmin voor een volslagen blinde zoeker naar goddelijke zaken! Want alleen mijn lichaam heb je verwekt; mijn geest is echter net als de jouwe uit God. Daarom geloof ik dat ook een vader zich niet vergrijpen mag aan het goddelijke in zijn kinderen. Want het is immers al genoeg dat de geest toch al door de last van het lichaam geplaagd wordt en deel heeft aan diens gebreken; maar als de vader het lichaam van zijn kinderen tuchtigt, heeft de geest zijn aandeel reeds uit de hand van de verwekker ontvangen. Meer is niet nodig. Wanneer dan de goddelijke geest van het kind zich wendt tot de goddelijke geest van zijn verwekker, dan moeten die twee goddelijke broeders elkaar niet lastig vallen, maar elkaar alleen in alle liefde als broeders in God herkennen en elkaar, liefderijk ondersteunend, hand in hand en hart aan hart naar de poort leiden waardoor het eeuwige leven van alle genade, erbarming en liefde voor eeuwig onoverwinnelijk stroomt.
[22] O vader, geloof maar niet dat ik je daarmee nu een je nog onbekende leer bij zou willen brengen! O neen, maar ik moest mij nu in zoverre voor jou rechtvaardigen dat wij beiden ten opzichte van elkaar en voor God oprecht weer kunnen voortgaan; en daarom deed ik dat meer ter wille van jou dan van mij.
[23] Ik ken jouw hart. In mijn ogen is het even rein als de zon; maar nu zag ik stof in je mond en op je tong, en ik kon het onmogelijk laten om je als een ware zoon in alle liefde een dienst te bewijzen en je mond en je tong van het verderfelijke stof te reinigen.
[24] Want zie, ik dacht als volgt: 'Vader, jouw tong is door de grote, eeuwige hand van Gods liefde getooid met een verheven band! Wat moet dat stof daarbij? Weg met datgene wat de dood in zich heeft!
[25] Nietwaar vader, nu zul je niet boos zijn op je zoon en zijn woorden niet beschouwen alsof zij een halve leugen zijn, maar je zult inzien dat Mahalaleël niet op een dwaze wijze een band los zal willen maken, luister goed, waarmee God je tong getooid heeft.
[26] Daarom moet je niet boos op mij zijn, maar verder mijn lieve vader in God zijn! Amen."
[27] Kenan werd door deze woorden tot tranen toe geroerd en zei tenslotte tegen zijn zoon: "Mahalaleël, mijn geliefde zoon, ik heb je onrecht aangedaan toen ik je eerste woorden ontkrachtte en deze naar buiten toe geheel teniet wilde doen, terwijl ik innerlijk maar al te zeer van hun ware diepgang overtuigd was!
[28] Jij hebt een echt licht, dat groter is dan het mijne. Wat ik voor jou moet verbergen zul jij nog eerder vinden dan dat ik het zelf geheel zal kunnen doorgronden; wees daarom voor eeuwig mijn lieve zoon en mijn meest geliefde broeder, amen, luister, voor eeuwig als broeder in God! Amen."
«« 106 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.