[2] Seth zou zeer graag hebben geweten welke vermoedens Enos omtrent Asmahaël koesterde; maar Seth had ook nog een andere reden om aan Enos vragen over Asmahaël te stellen en deze reden was niets anders dan een soort angst om voor de tijd door Enos ondervraagd te worden.
[3] Want hij dacht bij zichzelf als volgt: "Als ik het er op aan laat komen dat mijn zoon begint met het stellen van vragen, wat moet ik hem dan als antwoord geven?
[4] Maar begin ik als eerste te vragen, dan moet hij immers antwoorden, waarbij ik dan enige tijd rustig en zonder zorgen al de beslist niet onbelangrijke vermoedens van mijn zoon kan aanhoren en het zal dan zeker niet bij hem opkomen om mij daarover met nog een vraag lastig te vallen, - en op deze zeer onschuldige en meest eenvoudige manier van de wereld heb ik mij ontdaan van iedere kans om mezelf te verraden; zo zal ik het dus doen. Amen."
[5] En dus vroeg Seth nu aan Enos: "Luister, mijn lieve zoon Enos, wanneer degenen die voor ons uit lopen en als het ware de leiders zijn, met elkaar over Asmahaël spreken, waarom zouden wij dan niet datgene doen waartegen, voorzover ik weet, de anderen geen verbod is opgelegd?! En daarom zou ik van jou bijzonder graag iets over Asmahaël vernemen!
[6] Hoe denk je over hem en wel vanaf zijn eerste optreden in ons midden? Want zo bescheiden als zijn eerste optreden te midden van ons was, zo bijzonder is nu de uitwerking van elk van zijn woorden, - hetgeen jouw rustige geest zeker niet zal zijn ontgaan.
[7] Zie, daarom zou ik dan ook graag je oordeel over hem vernemen; spreek dus! Amen."
[8] Zie, Seths listigheid was weliswaar gerechtvaardigd omdat slechts de grote liefde tot Mij hem slim gemaakt had, - maar listigheid is op zichzelf beschouwd iets dat niet goed is, omdat het een tweeslachtig wezen is en tegen de ordening van de liefde, zoniet ronduit tegen de liefde zelf ingaat. Als tweeslachtig wezen is het echter in lichamelijk opzicht gelijk een tweeledige natuur in een mens die door de natuur is verknipt, zodat hij deels man en deels vrouw is. Maar wie kan met zo'n man-vrouw echtelijke omgang hebben, of welke meisje zou door zo'n vrouw-man, wiens organen niet deugen voor het verwekken noch voor het ontvangen, bevrucht kunnen worden?!
[9] Maar als een dergelijk mens toch ook zijn welgeschapen medemens liefheeft en deze hem wederkerig, dan is hij niet in conflict met de liefde; maar in de ordening van de liefde, die alleen vruchtdragend is, bevindt hij zich niet, - en zijn geestelijke zuster, de listigheid, evenmin. Want door haar wordt niemand tot leven bevrucht, noch kan zij ook maar iets voor zichzelf bewerken dat bevruchtend voor het leven is, daar zij altijd, hoewel in zekere zin schadeloos en onschuldig, toch alleen maar bedrog is, waardoor de teleurgestelde toch steeds meer of minder geërgerd wordt omdat hij dan al spoedig aan zichzelf en aan de sluwerik vraagt: "Waarom moest ik dan, al was het voor een goed doel, door een list beetgenomen worden en waarom gebruikte mijn broeder voor mijn bestwil een list? Is het goede dan niet goed, zodat het nodig was om door een list goed te worden? Of ben of was ik dan zelf boosaardig, zodat ik eerst door list voor het goede gewonnen moest worden?"
[10] Maar als de list openstaat voor de boosaardige, dan moet zij toch onvermijdelijk zelf een kwaad zijn; want was zij goed dan was de boosheid van haar geweken!
[11] Zie, dit was ook de manier waarop Seth Enos benaderde, omdat hij dacht het heel goed te doen, maar daardoor raakte hij dusdanig verstrikt dat, als Asmahaël niet tussenbeide was gekomen, Seth voor zijn eigen zoon in een heel verderfelijk licht zou zijn komen te staan, - wat dan ook dadelijk uit het heel onschuldige antwoord van Enos duidelijk naar voren zal komen, want hij zei:
[12] "Vader, waarom vraag je aan mij, wat ik gevoeglijk aan jou zou hebben willen en moeten vragen?! Waarlijk, dat lag mij reeds lang op de tong en ik kon nauwelijks mijn tong in toom houden en was al geheel bereid je met een vraag over Asmahaël lastig te vallen; alleen, je was me voor.
[13] Daar de nacht evenwel in dit opzicht aan mijn zijde heerst, van waaruit ik niet, zoals jij, ook maar één ster kan laten schijnen over datgene wat Asmahaël betreft waarover jij toch naar mijn weten en gevoel in de dag of op zijn minst in de ochtendschemering verkeert, kun jij mij wel vanuit jouw dag verlichten!
[14] Jij zegt het immers zelf: al het licht komt van boven. Hoe moet ik je dan nu van onderaf naar boven toe verlichten?!
[15] Of moet ik met jou een leeg, waardeloos babbeltje houden over iets dat voor mij voor het grootste deel nog volkomen vreemd en onverklaarbaar is?!
[16] Zie, vader, daar het de moeite waard is om over Asmahaël te spreken, ben ik zo vrij de vraag om te keren; en wees jij daarom zo goed, mij, je zoon, die ten opzichte van jou arm en behoeftig is, datgene mee te delen wat je van mij verwachtte!
[17] Het was toch immers van oudsher gebruikelijk dat de kinderen in buitengewone dingen door de ouderen onderricht werden en daarom ben ik nu door een kleine vaderlijke verleiding van jouw kant helemaal niet van plan de heilige, oude orde te verbreken en ben vol plezierige verwachting van jou, lieve vader, in dit opzicht de meest bevredigende opheldering in alle kinderlijke dankbaarheid te ontvangen.
[18] O vader, onthoud mij dat niet en geef mij een helder licht! Amen."
«« 107 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.