Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 112 / 187 »»
[1] Toen Adam deze woorden had vernomen en alle andere vaderen met hem, werden zij haast allemaal door een huivering overvallen en wel zo erg, dat niemand een woord durfde te zeggen en daarom trad er dan ook een langdurig stilzwijgen onder hen op.
[2] De twee die pas aangekomen waren, begrepen niets van hetgeen Asmahaƫl tot de vaderen had gezegd en zij dachten bij zichzelf:
[3] de vaderen zijn beslist ontstemd en wel ten eerste vanwege ons ongelegen verschijnen en ten tweede vanwege de woorden van de hun onbekende begeleider, waaruit zij zo ongeveer konden opmaken dat hij deze ten gunste van hen tot de vaderen gericht had.
[4] En meteen vroeg Lamech heel zacht aan Methusalah: "Vader, wat moeten wij nu doen? Zullen wij er weer heimelijk vandoor gaan en de vaderen, die onzentwege in stilte boos schijnen te zijn, verlaten of zullen wij blijven en geduldig de verwijten verdragen?
[5] En wie is toch wel dat jonge mens die ons zo vol liefde tegemoet kwam en ons daarna zo moedig hierheen naar de vaderen begeleidde?!
[6] Zijn woord moet van grote betekenis zijn omdat de vaderen hem met zo'n uiterst grote opmerkzaamheid aangehoord hebben en nu niet durven te antwoorden, althans zo komt het mij voor!
[7] O vader, ga bij jezelf te rade en deel het mij dan mee, als je wilt! Amen."
[8] Maar Methusalah scheepte zijn zoon kort af, door te zeggen: "Beste zoon, denk er eens over na of we door wat voor nieuwe wending dan ook aan de zaak te geven, deze beter kunnen en willen maken!
[9] Blijven we, omdat niemand ons wegstuurt, dan zullen de vaderen blijven wat ze zijn, namelijk onze vaders - en wij beiden blijven hun kinderen! Verlaten we hen echter zonder dat ze ons dat bevolen hebben, dan wordt daardoor niet opgeheven dat ze onze vaders zijn en wij zullen hen daardoor noch onze gehoorzaamheid noch onze liefderijke achting tonen, daar zij dan of om het ene of om het andere boos op ons zouden kunnen zijn omdat zij onze vaders zijn, die ons al met al toch meer beminnen dan verachten.
[10] Ik ga steeds van hetzelfde standpunt uit als mijn vader Henoch en dat luidt als volgt: 'Bemin degene die boos op je wordt, dan zul je hem spoedig als vriend hebben!'
[11] Zie, wij doen evenzo en de vaderen zullen zeker niet ontevreden over ons zijn; wees daarvan verzekerd!
[12] Maar, wat de jonge, uiterst vriendelijke mens betreft, is het ook mij een raadsel vanwaar hij komt, wie hij is, hoe hij in het gezelschap van de vaderen opgenomen werd en wat hij eigenlijk te midden van hen doet!
[13] Dat hij wijzer is dan ik en jij, heeft hij nu reeds door zijn woorden getoond; en dat in zijn woord een zeer vreemde kracht schuilen moet, tonen ons de schijnbaar of werkelijk met stomheid geslagen vaderen immers voldoende. En voorlopig hoeven wij ook niets meer te weten; en daarom kunnen wij rustig zijn en geduldig afwachten en zien en luisteren naar wat komen gaat! Amen."
[14] Direct daarop stapte Asmahaƫl op hen beiden toe en zei: "Luister, waar Ik ben, is het goed en daar hoeft niemand zich zorgen te maken of bang te zijn; blijf daarom, omdat Ik blijf! Want wie daar blijft waar Ik verblijf, die is goed geborgen en heeft een blijvende plaats gevonden bij Diegene voor wie iedereen die zijn hart op de juiste plaats heeft, gerechtvaardigd is!
[15] Wat jullie nu nog niet inzien, dat zullen jullie in het leven begrijpen, wanneer jullie Mij zullen herkennen!
[16] Maar verheug je, dat jullie niet ver van Mij weg zijn; luister ernaar en begrijp het! Amen."
«« 112 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.