[2] Maar die beiden konden geen rust vinden, - en Lamech in het bijzonder was een rustverstoorder en begon al spoedig weer te spreken en zei:
[3] "Luister, vader Methusalah, wat was dat nu weer?! Wat heeft vader Henoch, aan wie we toch niet om een verklaring gevraagd hebben, met deze woorden willen zeggen?
[4] Het gaat er hier allemaal zo gespannen toe; ieder woord is een preek en de vader spreekt zo met zijn zoon alsof de zoon zijn woorden niet waard zou zijn, en aan de zoon schijnt het woord van zijn vader dikwijls geheel te ontgaan of op zijn minst schijnt hij het niet te begrijpen. Zie, dat is bij ons beiden nu al het geval: vader Henoch heeft gesproken en althans ik heb er ontzettend weinig van begrepen, behalve dat wij ons stevig aan Asmahaël vast moeten houden en dat het ons morgen allemaal duidelijk zal worden.
[5] Maar wat hij over die steen heeft gezegd en over leven en raad en oordeel, dat alles, vader, is voor mij alsof ik niets gehoord heb.
[6] Heb jij, vader, er iets van begrepen, vertel het me dan; als het jou evenwel net zo vergaat als mij, dan blijft er voor ons dus niets anders over dan heel rustig het voorbeeld van de grootvaders te volgen en in de naam van de grote God heel geduldig tot de dag van morgen te wachten; dan zal wel blijken wat voor lichtbrengende vruchten er allemaal voor ons te voorschijn zullen komen. Dus vader, als je soms iets weet! Amen."
[7] En Methusalah antwoordde zijn zoon: "Mijn lieve zoon, wie jou op elk van je vragen een antwoord zou moeten geven, die zou daartoe ook met tien tongen en evenveel longen voorzien moeten zijn; want jouw leven is niets dan één grote, uitgestrekte vraag, - en er groeit op aarde nu nog geen boom die dermate groot en sterk zou zijn dat daaraan een zodanige vrucht tot rijpheid zou kunnen komen die een toereikend groot antwoord zou bevatten voor jouw vraag!
[8] Wat moet ik zeggen?! Heb je dan ten eerste Asmahaëls woord niet gehoord en daarna in mijn plaats dat van vader Henoch?!
[9] Denk er nu in stilte eens over na en als het de wil van de grote Heer is, dan zal het langzamerhand helderder, steeds helderder bij je worden! Wat stelt al onze hulp, wat stelt ons licht voor, als dit alles niet van boven gegeven wordt?!
[10] Alle menselijke hulp dient tot niets en het menselijke licht is niets anders dan klinkklare duisternis. Wanneer mensen elkaar helpen, dan beschadigt de ene de andere slechts; en als hij de andere wil verlichten, dan verduistert hij de andere alleen maar!
[11] Zie, reinig daarom maar in stilte en met vlijt het heilige liefdesvlammetje in je hart, dan zul je spoedig om kunnen gaan met alle onbekende verlichtende inzichten; want een goddelijk vonkje is meer waard dan de hele hemel vol zonnen, manen en sterren van de mooiste en helderste soort!
[12] Wees daarom rustig en stil tot aan de veelbelovende dag van morgen! Amen: luister, amen."
«« 114 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.