[2] Nu deed zich het geval voor dat Abedam, Jura, Bhusin en Ohorion niet durfden deel te nemen aan de maaltijd en ook Methusalah met zijn zoon Lamech durfden niet, en Adam noch iemand anders van de hoofdstamkinderen nodigden hen daartoe uit. Al spoedig wendde Asmahaël Zich tot hen en vroeg hen:
[3] "Waarom eten en drinken jullie dan niet met ons mee?"
[4] Zij antwoordden: "O machtige Asmahaël, hoe kunnen wij het wagen daaraan deel te nemen?! Zie, waar de oerstamvader eet, welke vermetelheid zou dat onzerzijds zijn met hem in de mand te grijpen en mee te eten en uit de beker te drinken, die de verheven mond van de hoge vader heeft beroerd!
[5] Het is voor ons immers zondermeer al de grootste zaligheid, vreugde en bevrediging, dat wij mogen toezien hoe de verheven vaderen zich onbekommerd versterken. Daarom, O Asmahaël, maak je geen zorgen om ons; want wij hebben nu immers een grote portie van hetgeen ons boven matig versterkt! Maar ontvang onze liefde en dank voor je weldoende bezorgdheid om ons! Amen."
[6] En Abedam voegde er tenslotte nog aan toe: "En, O grote, almachtige Asmahaël, onder ons gezegd, in mijn allergrootste eerbied en liefde vol voorgevoelens ten opzichte van U: in Uw nabijheid en nu in Uw niet te begrijpen tegenwoordigheid, wie zal, wie kan daar verhongeren?! U bent toch Zelf de eeuwige verzadiging voor alle dingen!
[7] O Asmahaël, U hebt mij reeds voor de hele eeuwigheid verzadigd; en wie zich voortaan aan U zal verzadigen, zal in alle eeuwigheid geen honger en dorst meer hebben! Daarvoor alleen aan U dank en liefde! Amen."
[8] Toen Asmahaël deze verontschuldiging had gehoord, sprak hij tot het viertal: "Jullie hebben juist gesproken en de zin van je woorden heeft Mijn hart goed gesmaakt; ieder van jullie woorden was terecht en jouw uiteenzetting, Abedam, is waar tot in eeuwigheid: maar, Mijn lieve vrienden, nu zijn jullie nog op de aarde en je hebt een lichaam dat aan de aarde toebehoort; daarom is het ook nodig om je met mate met spijs en drank te versterken!
[9] Of Adam hier nu ook eet en drinkt, wat voor een onderscheid is er dan tussen Adam en Mij?!
[10] Wanneer Ik nu tegen jullie zeg: 'Kom hier en eet!', wie zal jullie dan van de maaltijd weren, als Ik je daartoe uitnodig?!
[11] Kom daarom hier en ga naast Mij zitten en eet en drink zonder schroom; want dadelijk zullen de eersten de laatsten zijn en de laatsten zullen de eersten zijn! Amen."
[12] En toen het viertal deze woorden had gehoord, bogen zij voor de vaderen, prezen God en gingen tenslotte vol vreugde en zaligheid naast Asmahaël zitten en aten en dronken.
[13] Samen met Adam verheugden zich ook alle stamvaderen; behalve Jared, Mahalaleël en Enos, want zij waren zo aangedaan door de edele daad van Asmahaël, dat zij niet bij machte waren zich nu te verheugen. Zij wisten niet of zij iets aten of dronken; wie er had gesproken en wat, dat hoorden zij ook niet; en dat het viertal mee at, zagen zij niet; want deze grote daad van Asmahaël had, zoals nog geen vroegere, hen zo te zeggen volslagen stom gemaakt, - in welke verstomming zij lang bleven.
[14] Henoch weende van vreugde en overweldigend grote liefde voor Asmahaël en kon zich tenslotte niet meer inhouden; hij stond op en snelde naar Asmahaël toe om daarna voor Asmahaël zijn in vervoering gebrachte hart uit te storten.
[15] Toen Asmahaël merkte - wat voor Hem nu eenmaal niet moeilijk was -, wat Henoch bewoog, kwam Hij de met liefde vervulde tegemoet en zei:
[16] "Waarlijk, Mijn geliefde Henoch, wie zoals jij tot Mij zal komen, die zal het ook beleven dat Ik dadelijk op zal staan en hem meer dan halverwege tegemoet zal komen!
[17] Waarlijk, Ik zeg je: nu heb je het leven gevonden en alle dood is uit je geweken! Jouw ogen zullen de dag des doods nimmer aanschouwen; ja, jouw liefde heeft zelfs je vlees overwonnen en het heeft zich met onsterfelijkheid gevuld, en zoals je nu bent en leeft zul je voortaan ook zijn en eeuwig leven!
[18] Zie, diegenen die uit jou voort zullen komen, zullen het zijn die Ik zal behouden tot aan het einde van alle tijden en voor jouw stam zal eens de grote belofte in volledige vervulling gaan! Amen."
[19] En toen Henoch deze woorden had gehoord, brak zijn hart en wel zodanig dat hij niet in staat was ook maar enig geluid over zijn lippen te krijgen.
[20] Asmahaël sterkte hem en zei: "Geliefde Henoch, wees kalm en de volle vrede zij met jouw geest! Ik weet wat je Mij nu wilt zeggen.
[21] Waarlijk Ik zeg je: wie zo bidt en dankt zoals jij nu met de gehele boetvaardigheid van je hart, die is het die in de geest en in alle waarheid bidt.
[22] Wie nog kan bidden en danken met zijn mond, in diens lichaam klopt nog een hart waarvan_ de vezels nog overal aan de takken van de wereldboom hangen, en als er dan een wind komt die aan de takken van de bomen van de wereld rukt, wordt ook het hart meegetrokken.
[23] Maar een hart als het jouwe heeft zijn thuis volledig gevonden en wanneer de winden komen is het rustig en bekommert zich niet om de wereld; maar het is juist daarom ook vrij om de Heer boven alles lief te hebben en al het andere alleen uit de Heer!
[24] Wie op zo'n manier liefheeft, die bemint op de juiste wijze en de Heer zal voor altijd met hem zijn! Amen."
«« 132 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.