[2] "O hoge, verheven, boven alles machtige, heilige, liefdevolle Heer, Vader, God Jehova, U die nu in de mens Asmahaël voor ons zichtbaar tegenwoordig bent, zie, ik was het die U de naam Asmahaël' gaf en U, als een wijze, zogenaamde naamloze was er blij mee dat U uit mijn mond een naam ontving, een naam van de kinderen Gods, die gedurende lange tijd dwaselijk droomden dat alleen zij dat waren! Destijds was U min of meer een vreemdeling voor ons omdat ons aan U nagenoeg niets anders opviel dan alleen Uw steeds onbegrijpelijk goed geordende woorden, die U ons, blinden, weliswaar voorgaf van de geest van mijn zoon Abel te hebben geleerd; maar ik zie het nu zo:
[3] Uit de nacht komt de dag voort en de nacht verlangt naar de dag zoals de dag verlangt naar de nacht. Wie is er echter toe in staat om 's nachts in daglicht te wandelen?! Wel kan iedereen midden overdag zijn ogen dicht doen en dan is voor hem, midden overdag, de nacht intenser dan het donkerste gedeelte van de werkelijke nacht zelf!
[4] Dat was bij mij en bij vrijwel ons allemaal het geval; daarom zagen wij ook niets, hoorden niets, merkten niets en hebben van dat alles ook niets begrepen. In een dergelijke algemene blindheid gaven wij U een voorlopige naam, die wel het allerbeste bij ons allen gepast zou hebben als we niet blind en doof geweest waren; want hoe zou Uzelf Diegene kunnen zoeken die U toch van eeuwigheid her was, bent en eeuwig zult zijn?!
[5] Omdat U over Uzelf verklaarde dat U uit de diepte afkomstig was, begrepen wij geen van allen wat er bedoeld werd met Lamechs diepte!
[6] Door Uw genade - waarvoor onze eeuwigdurende dank! - heb ik en hopelijk wij allemaal nu pas de huiveringwekkende nacht en de slijkpoel in onszelf heel goed herkend! Omdat U over Uzelf verklaarde dat Abel U naar ons toe geleid had en Uw tong los had gemaakt, - hoe zouden de doven een dergelijke profetie hebben kunnen begrijpen?!
[7] Nu pas, nu U in ons ook het oor van ons hart hebt geopend, begrijpen wij en zien wij in, hoe ontzettend blind en doof wij destijds, dat wil zeggen vandaag op deze mooie ochtend nog waren, toen het woord van Uw onmeetbare Vaderlijke liefde onbegrepen aan ons hart klopte en als het woord van een vreemdeling klonk, terwijl het van U uit meer dan zonneklaar tot ons gericht was.
[8] Maar wat betekent het helderste morgenlicht van de dag voor de blinde en wat betekent het hevigste gedonder voor de dove?! Waarlijk, nu pas onderken ik - en zoals gezegd, ook wij allemaal -, dat degene die zowel blind als doof is, zo goed als heel erg dood is! Indien zijn huid geen gevoel zou hebben, zou hij geheel en al op een steen lijken, tegen wiens harde voorzijde de winden onopgemerkt botsen en die, indien hij wederom op iets van zijn soort of op zachte grond of in het water valt, niet merkt en niet onderscheidt waarop hij gevallen is en die ook door niets omgevormd kan worden dan alleen door de onverbiddelijke, onmetelijke macht van het vuur!
[9] Zo waren ook wij niets anders dan dode stenen, neergevallen op een ondergrond van allerlei drogredenen en illusies. U hebt ons nu uit al deze niet aangevoelde bedrieglijke gronden bijeengeraapt en ons in het grote vuur van Uw onmetelijke Vaderliefde gelegd. En zie, wij stenen werden op deze heilige grond omgevormd, kwamen weer volledig tot leven, werden weer ziende en horend en goed van begrip! En zodoende onderkennen wij nu dat Abel, dat wil zeggen Abels wijze van geloven in tegenstelling tot onze povere eerbied voor God en onze geringe liefde tot God, U uit onze eigen sprakeloze diepte naar ons doden heeft geleid en in ons de tong heeft losgemaakt, die niet meer bij machte was U in de geest van waarheid en eeuwige liefde 'Vader' te noemen!
[10] O hoe oneindig blind, doof, gevoelloos en dood moeten wij allen toch zijn geweest, dat niemand van ons ook maar in staat was te vermoeden dat de zon van alle zonnen, het vuur van alle vuren, de liefde van alle liefde, ja het leven van al het levende en de macht en de kracht van alle machten en krachten naar ons toe, in ons midden kwam!
[11] O kinderen, luister nu: Hij, die wij verblind als wij waren, nog steeds 'Asmahaël' noemden, is en heet 'Jehova, God, de eeuwige van eeuwigheid her' en van nu af aan is Hij voor ons 'Emmanuël' en voor diegenen wier harten vervuld zijn van liefde, 'Abba, lieve heilige Vader'!
[12] O Gij Emmanuël, zie, ik ben het niet waard dat er met mij gebeurt wat er met Henoch gebeurde, want hij is vanuit zijn diepste wezen vervuld met alle liefde tot U! Doch sta mij één ding vol genade toe en dat ene is: dat ook ik en wij allemaal tot aan het einde van ons aardse leven met al onze krachten in staat mogen zijn U steeds meer en oneindig meer lief te hebben en dan allen tezamen voor eeuwig, levend geworden door Uw liefde in ons, U te mogen en te kunnen toeroepen: Abba, Abba, Abba!
[13] O Emmanuël! Neem mijn belijdenis genadig aan en wees en blijf voor ons Abba, voor nu en in alle eeuwigheden der eeuwigheden! Amen."
«« 137 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.