[2] Hierna stapte Henoch naar voren en zei tegen Emmanuël: "Zie, Emmanuël Abba, U die heilig, meer dan heilig zijt! Aldus is alles nu voorbereid; indien het U behaagt, wil ik nu graag het vuur op het altaar leggen en U vanwege ons allen het lam en de vruchten offeren."
[3] Maar Emmanuël antwoordde: "Henoch! Zie, Ik ben hongerig noch dorstig en met het offer vermag jij Mij niet te verzadigen; het voor Mij meest aangename offer is een berouwvol en boetvaardig, Mij zoekend en Mij boven alles liefhebbend hart!
[4] Maar omdat je het altaar al gebouwd, het hout erop gelegd en het offer bereid hebt, kun je dat erop leggen en het aan Mij offeren! Amen,"
[5] En Henoch deed dat allemaal volgens Emmanuëls woorden en legde eerst het levende lam op het hout, dat nog niet brandde en slachtte het daarna op het altaar.
[6] Maar Adam merkte op, dat het niet betamelijk was om het bloed van het lam op het altaar te vergieten.
[7] En Emmanuël gaf Adam ten antwoord: "Adam, bekommer je niet om hetgeen Henoch doet; want hij brengt niet jou, maar Mij het offer! En zie, Ik vind het goed! Waarom zou het jou dan storen?!
[8] Ik zeg je dat als teken van Mijn welbehagen in Henochs wijze van offeren, de Allerhoogste eens aan de Allerhoogste het allerhoogste offer zal brengen! Begrijp dat goed! Amen."
[9] En Adam antwoordde een weinig verbluft enigszins vragend: "0 Emmanuël! Bestaat er dan buiten U, de Allerhoogste, nog een Allerhoogste?! Of hoe moet dat worden begrepen?"
[10] En Emmanuël zei: "Ik zei en nu zeg Ik het jou: aan gene zijde van het vlees ligt nog veel verborgen; maar in je vlees zul je dergelijke dingen nooit aanschouwen! Want de lerares van het vlees is de tijd; de geest echter zal het herkennen wanneer hij daar aan zal komen vanwaar hij gekomen is. Amen."
[11] Nu was het lam geslacht en Henoch nam stenen en wreef die heel hard tegen elkaar boven het eronder gelegde, met droge hars bepoederde stro; maar bij hem, die anders een bijzonder handige vuurmaker was, wilde ditmaal de kunst niet lukken, waarop hij meteen naar Emmanuël toeging en zei:
[12] "Heer, Abba Emmanuël! Zie, ik breng ditmaal geen vuur tot stand; O laat mij toch een vuur maken!"
[13] En Emmanuël antwoordde Henoch: "Zie, mijn geliefde Henoch, als het vuur je niet gehoorzaamt, mag je immers tevreden zijn; want het is beter een gebieder over zijn hart te zijn dan een handige vuurmaker! Zo vind Ik ook iemand aangenamer die zijn eigen hart tot Mij opheft, dan iemand die door zijn woord en door zijn vurige toespraken duizenden tot Mij heeft bekeerd, maar bij zichzelf een koud offer gebleven is waaronder geen liefdesvuur gloeit, maar alleen koude wijsheid.
[14] Maar als jij geen vuur teweegbrengt, dan kan dat spoedig worden verholpen! Geef de vuurstenen aan de jonge, sterke Lamech! Onder zijn sterke handen zullen de stenen wel geven wat zij jou onthielden; maar jij blijft bij Mij en laat het handwerk aan Lamech over! Amen."
[15] En verheugd gaf Henoch de vuurstenen terstond aan Lamech over en die wreef deze zo geweldig tegen elkaar, dat er onmiddellijk zo'n groot vuur ontstond dat daardoor niet slechts het aanmaakstro meteen vlam vatte, maar het vuur ook onmiddellijk het hout en het offer aangreep, zodat dat plotseling in lichterlaaie stond.
[16] Allen verwonderden zich over de behendigheid van Lamech. Maar omdat Lamech bij de vaderen en het volk zo'n uiting van lof over het wonder bemerkte, wendde hij zich haastig tot hen en zei met grote ijver:
[17] "O vaderen en broeders, zijn jullie nu alweer je hoofd kwijt en zwaaien mij lof toe?! Wie is dan de Emmanuël? Wie heeft en geeft het vuur?!
[18] Als jullie niet mijn vaders en broers zouden zijn, waarlijk, ik zou jullie allemaal voor blinde dwazen uitschelden. Lof en eer voor Hem die het toekomt! En Wie komt alle lof en eer toe? Voor het geval dat jullie dat nog niet weten, zeg ik je dat zoiets enkel en alleen God toekomt, omdat Hij heilig is en was en eeuwig zal zijn! Amen. Begrijp dat goed, amen!"
[19] En meteen wendde Emmanuël zich tot Lamech en zei tegen hem: "Luister, Lamech, bijna had je teveel vuur gemaakt!
[20] Het zou niet goed zijn jou de bliksem en de donder toe te vertrouwen; want onder jouw regime zou de aarde er spoedig verglaasd uitzien of net zo als op een plaats waar de felste stralen van de zon het zand in de diepere beken doet smelten en dan haar oevers bedekt met een weliswaar doorzichtig glas, - maar juist omdat het op het oppervlak dan licht opvangt en doorlaat, zal het onder het glas donkerder en kouder zijn dan daar waar het nog blanke zand zijn droge voorhoofd naar de stralen van de zon toekeert. En luister: op glas groeit in de eeuwigheid geen vrucht meer!
[21] Wees daarom mild en gelaten en geduldig in alle dingen en in ieder woord en in iedere daad; want zachtaardigheid, gelatenheid en geduld zijn de beste meststoffen voor het aardrijk! Als dan iemand daarin goed zaad zaait, zal het ook opkomen en jou en Mij een rijke oogst geven!
[22] Maar wie met zwaard en knuppels er op los slaat en bliksemt en dondert, die verwondt en doodt niet zelden en zijn akker zal weinig vruchten voortbrengen.
[23] Wie altijd vervuld is van zachtmoedigheid, gelatenheid en geduld, die begiet de planten van zijn akker wanneer de krachtige stralen van de zon het aardrijk droog maken.
[24] Nu, Lamech, oordeel zelf op welke akker de volheid van de zegen reeds in korte tijd zichtbaar zal worden!
[25] Wees jij daarom ook ten opzichte van iedereen altijd zachtmoedig, gelaten en geduldig, dan zul je de harten om je heen verzamelen en de zegen van het leven over hen uitstrooien! Begrijp dat goed! Amen."
«« 143 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.