[2] Als je deze omstandigheid nu voor ogen houdt, zul je zonder veel moeite weldra gemakkelijk inzien dat Lamech tijdens zijn regering tenminste gedurende een periode van dertig jaar noodgedwongen een toontje lager moest zingen, opdat het volk zich weer aan zijn wil onderwierp en voor hem begon te werken, zodat hij en de zijnen tenminste zorgeloos als een zwijn en als een luie os zouden kunnen zwelgen.
[3] Hij had twee vrouwen, namelijk Ada en Zilla (dat betekent: 'de weloverwogen deugd in blijmoedigheid' en 'de stille overgave en verdraagzaamheid'). Ada had twee zonen, namelijk Jabal (vader van de bewoners van het industriegebied rond de voet van de berg) en Jubal (muzikant, uitvinder van de herdersfluit en de viool, een instrument dat leek op dat van jullie, alleen was het gemaakt uit één stuk hout, dat hij met stenen steek - en slijpwerktuigen moeizaam vervaardigd had.
[4] Maar Zilla had een zoon, te weten Thubalkaïn, die ook een zuster had, Naëhme. Met Mijn genadige toestemming werd hij een meester in de metaalbewerking en Naëhme temde wilde dieren en verschafte daardoor haar broer en zijn helpers toegang tot de ertsbergen. Haar hele lichaam was buitengewoon mooi en zij had een buitengewoon deemoedige, maar ook een des te moediger ziel en in haar ogen lag een grote kracht, zodat onder haar blik harde stenen tot Was werden en de harde tanden van de beesten als de dons van een duif
[5] Zie, dat was Lamechs familie, die, samen met enkele dienaren die bij hem gebleven waren en enige kamermeisjes en waardeloze bijzitten, bij elkaar ongeveer dertig mensen, allemaal heel hard moesten werken om wat te eten te hebben en het blote lijf te bedekken. Zoals reeds gezegd duurde het wel dertig jaar, totdat het volk, meer tengevolge van goede uitvindingen dan omwille van Lamech, weer naar Hanoch begon te trekken om daar nuttige metaalwaren te kopen, wat als het ware op basis van ruil gebeurde. Ook reisden mensen uit de tien andere steden daarheen om Jubals muziek te horen, die hun harten week maakte en weer gunstig stemde ten opzichte van Lamech; ook lokte de grote schoonheid van Naëhme alle harten nabij, - en hij die Naëhme niet te zien kreeg, werd beschouwd ongelukkig te zijn en weende en huilde daar dagenlang om.
[6] Opdat jullie inzien hoe zoiets mogelijk was, wil Ik hier voor jullie een kleine beschrijving van haar gestalte aan toevoegen. Naëhme is te vergelijken met de figuur die als de gemalin van een smid en als godin van de schoonheid onder de bijzondere naam 'Venus' in de grijze oudheid van het zwarte heidendom schuil ging. Na Sara en Rachel heeft zo'n mooie gestalte als die van Naëhme nooit meer in den lijve de aarde betreden. Haar lengte bedroeg vijf voet volgens jullie maat. Haar haar was zwarter dan kool, haar voorhoofd was wit als vers gevallen sneeuwen nabij de ogen zacht rood gekleurd. Haar ogen waren groot en volkomen hemelsblauw, de pupil vurig zwart, de oogleden fris en zacht evenals de donkere wenkbrauwen. Haar neus was recht en verloor zich in de zachte, tere neusvleugels, waaronder de twee openingen met hun zacht afgeronde vorm een lieflijke aanblik boden. Haar mond was ter grootte van een oog en haar zacht gewelfde lippen legden iedere roos het zwijgen op. Haar wangen, van de mooiste, vrolijk glimlachende volkomen vorm, waren als door het zachtste en teerste rozerood lichtjes getint en hun kleur was als een met sneeuw bedekte roos, waar de sneeuw als het ware de laatste liefdesstraal van deze koningsbloem zijn glanzend witte oppervlak een zijdeachtige glans verleende. Ook haar kin was van een vorm waarvan er geen tweede op aarde was. Haar hals was noch te lang noch te kort, maar recht, glad en rond, zonder ook maar het geringste gebrek. Het begin van haar borst onderscheidde zich slechts van haar hals door een tere, weelderige, snel rijzende verheffing en was evenals de schouders en de nek in volmaakt juiste verhouding. Haar boezem zag er meer uit als een etherische, teer witte leven gevende welving, dan iets vleselijks, aan welks verheven weelderig zachte ronding twee heldere, jonge rozen schenen te ontluiken. Haar armen waren zo vol, mollig en zacht, dat jullie je daarvan ook niet de geringste voorstelling kunnen maken; want zulke armen komen alleen in de hemel voor. En naast deze fraaie verhoudingen was ook haar hele lichaam overtrokken met de etherische zachtheid en tederheid van het glanzende wit van de sneeuw.
[7] Deze Naëhme nu werd de vrouw van haar broer, die bij haar zeven zonen verwekte, welke er zeer lomp en vormeloos uitzagen en die veel overeenkomst hadden met jullie zogenaamde trollen. De oorzaak daarvan was, dat Naëhme zich naar de wil van haar vader, vanwege zijn heerszucht, te dikwijls voor ontuchtige doeleinden moest laten gebruiken; want daardoor werd al het manvolk weer aan Lamech onderdanig. Aller ogen waren nu op Naëhme en aller oren op de hebzuchtige bevelen van Lamech gericht; want Naëhme bleef tot in haar tachtigste jaar een voorwerp van menselijke bewondering, binnen welke periode de bevolking weer zeer gegroeid was en Lamech op al zijn wenken diende. Toen Lamech nu zag hoe machtig hij weer was geworden, werd hij ook steeds strenger en harder en voerde op gruwelijke wijze zelfs de reeds eerder vermelde doodstraf in voor degenen die weerspannig waren. (28 aug. 1840)
[8] Op Mijn bevel werd juist ten tijde van Naëhme door de kinderen van Adam de eerste goede bode uit de bergen naar de diepte van Hanoch gezonden om aldaar Mijn naam te verkondigen, en wel aan het hof van Lamech zelf. En zie, Lamech nam de bode goed op; de bode was een nazaat van Adam, afstammend van de kindskinderen van Adam via Seth en hij heette Hored ('de geduchte'), was groot en wijs en had vrouw noch kind. En toen Lamech nu volgens de lering van Hored in zichzelf keerde, bewees hij deze bode een grote eer door zijn hele vrouwelijke hof bijeen te laten komen en de bode te verzoeken zich de mooiste vrouw uit te kiezen. En zie, toen liet Hored tegen Mijn wil zijn blik vallen op de vrouw van Thubalkaïn en deze moest op leven en dood gehoorzamen aan het bevel van Lamech.
[9] Want ofschoon Naëhme destijds al bijna tachtig jaar was, was zij nochtans zo mooi, dat heden ten dage een achttienjarige, buitengewoon weelderige jonge vrouw voor haar in de nacht zou moeten wegkruipen. Thubalkaïn was zonder dat van oudsher al aan ontrouw gewend; daarom ging dit voorval hem ook niet zozeer ter harte en dat des te minder omdat Hored hem de verzekering gaf dat ten eerste de wilde dieren hem niet meer zouden kunnen deren tengevolge van de wapens en zijn metalen kleding en ten tweede zou hij hem verscheiden sterke helpers bezorgen, die hem tegen alles zouden beschermen en hem de ware kunst zouden tonen van de verwerking van metalen tot allerlei nuttige voorwerpen.
[10] Thubalkaïn was daarmee ook volkomen tevreden en zo was de zaak op schandelijke wijze geregeld. Hored verliet Hanoch en keerde met zijn vrouw weer naar de bergen terug.
[11] Maar wat die hulpkrachten betreft, dat bleef bij een belofte; want Hored ging met zijn vrouw niet meer naar de zijnen, maar had een eenzame verblijfplaats uitgezocht om door niemand benijd te worden vanwege zijn geluk.
[12] Maar Thubalkaïn was door dat bedrog genoodzaakt zijn halfbroer Jabal, een zoon van Ada, te overreden met hem samen te werken, aan de Voet van de bergen werkplaatsen te bouwen, deze als bewaker van de smelterijen te bewonen en als zodanig bekend te worden.
[13] Zij vestigden op die wijze een complete metaalindustrie en maakten honderden deels nuttige, deels ook fijne, sierlijke, glanzende voorwerpen, die voor vruchten geruild konden worden en gretig aftrek vonden. Ja, uit bijna alle steden als ook uit de overige streken van het grote land reisden mensen naar de ijzersmelterij en, die goed bekend stonden, en kochten daar gebruiksvoorwerpen en ook luxe artikelen; zij hingen zeer aan Thubalkaïn en deden hun zonen bij hem in de leer, waardoor in korte tijd de fabrieksbevolking zo zeer aangroeide, dat zelfs Lamech er bang van werd.
[14] Want hij dacht bij zichzelf: 'Wat wil ik, wat moet ik doen? De misdaad die ik tegen mijn broers begaan heb, drukt als een zware last op mijn borst. De grote geduchte uit de bergen, die mijn tweede schoonzoon geworden is, heeft mij mijn misdrijf voorgehouden; hij beval me deze gruweldaad aan het volk te laten weten. Maar als ik dat doe, ben ik niet zeker van mijn leven; maar doe ik het niet, dan heb ik God en Zijn grote kinderen uit de bergen tegen me en die zullen mij, ongehoorzame, vernietigen.'
[15] En zie, een krachtige stem sprak in zijn borst: "Maak het aan je vrouwen bekend en zeg tegen hen: jullie vrouwen van Lamech, luister naar wat ik te zeggen heb en neem goede nota van wat ik zeg: ik heb een man doodgeslagen wat mij een buil opleverde en ik heb een jongeling doodgeslagen wat mij verwondde; Kaïn zal zevenmaal gewroken worden, maar Lamech zevenenzeventig maal!"
[16] En zie, dat vond Lamech goed; hij deed meteen wat de stem hem had bevolen. Maar toen zijn vrouwen dat hadden vernomen, ontstelden zij zo hevig, dat zij van toen af stom bleven en het daarom ook aan niemand konden mededelen. Na enige tijd verlieten zij hem heimelijk en gingen naar hun zonen in de smelterijen. Voordat zij deze echter bereikt hadden, werden zij door twee bergbewoners tot staan gebracht; zij kregen hun spraak weer terug en werden meegenomen naar de heilige hoogten van de bergen.
[17] Nauwelijks waren zij in de bergen aangekomen of zij vroegen meteen naar Naëhme. Maar de leidsmannen deelden hen mee dat Hored uit ontrouw en afgunst uit hun gezichtskring was verdwenen en dat het hen niet was gegeven te zien waar hij zich als een worm verstopt had; en indien zij zich door hen wilden laten zegenen, zouden zij (de leidsmannen) hen (de vrouwen) tot vrouw nemen. Want Ada was honderdentien en Zilla pas honderd jaar oud en beiden waren noch steeds van een bijzondere schoonheid en zagen eruit alsof zij in de huidige tijd, indien goed verzorgd, pas in hun vierentwintigste levensjaar waren.
[18] Daarop lieten zij zich zegenen en werden hun vrouwen en reisden toen met hun mannen naar de verblijfplaats van Adam, die al negenhonderdentwintig jaar oud was, om ook door hem gezegend te worden.
[19] Toen Adam hen in het oog kreeg, sprak hij met ontroerde stem: "Luister, zonen van de kinderen van mijn kinderen, ik ken mijn gehele nakomelingschap die onder mijn zegen leeft na de zegen van eeuwige liefde van Abel; maar deze twee vrouwen ken ik niet! Waar komen zij vandaan?" En beiden antwoordden: "Zij zijn Lamechs verstoten vrouwen, die door zijn onmenselijkheid verdreven werden."
[20] En Adam zei: "Waar spreken jullie over? Ik ken de zoon van Methusalah en die is pas eenhonderdenzesentwintig jaar oud en heeft nog nooit een vrouw leren kennen!* (* N.B. van 25 juni 1841: "Hier duiden de eenhonderdzesenrwintig jaar niet op de leeftijd, maar geven slechts een toestand aan waarin de mens nog niet tot de juiste verhoudingen is gekomen, d.w.z. honderd voor God, tien voor de broeder en de naaste en één voor zichzelf! Als je dus kunt rekenen, reken dan en je zult er achter komen wanneer de mens geschikt is om wedergeboren te worden. Lamech heeft nog geen vrouw leren kennen omdat hij in de geest nog niet op de trap stond, die gesteld is tot grondsteen van de eeuwige ordening. Ans.W.H. (Anselm W. Hüttenbrenner) is pas honderdzevenendertig jaar oud; - er moet van de zeven en van de drie nog zoveel afvallen. Amen. Dat zeg Ik, jullie Vader. Amen. Amen. Amen." - Methusalah was toentertijd tweehonderddrieendertig en Lamech zesenveertig jaar oud. Vgl. hoofdstuk 110, vers 7! De uitgever.) Waar spreken jullie over? Vervloekt zij de leugen en de mond die haar uitspreekt, en de tong die onwaarheid spreekt in het aangezicht van God! Daarom, bij de vloek van Kiïn, van de moordenaar, spreek, - waar komen die vrouwen vandaan?"
[21] "Wees niet boos, vader Adam! Ook uit de schoot van Kaïn is in de vervloekte diepte een Lamech ontstaan; deze heeft twee broers vermoord. In de vervloeking waren deze vrouwen godsvruchtig; daarom heeft de Heer ons gewekt om het verlorene te redden. Wees niet boos, Vader, omdat wij volgens de wil van boven handelden, maar zegen wat de Heer gered heeft!"
[22] En zie, Adam werd ontroerd en zei: "Wat de Heer heeft gered, dat is al gezegend en dan zou mijn zegen slechts een vergrijp zijn, - maar ga in vrede! Wat God behaagt, hoe zou dat mij kunnen mishagen?! - Bewaar daarom de schatten van de eeuwige liefde en erbarming! Amen."
«« 38 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.