[2] "O mijn kinderen! Doe jullie ogen wijd open en omvat de uitgestrekte vlakten van de aarde, die nu, zover je blik reikt, reeds bijna overal bezaaid zijn met mijn gezegende kinderen! Blik omlaag in de diepte en overzie al die donkere, uitgestrekte dalen en zie in de richting van de morgen gindse zeer hoge, steeds brandende berg! Omvat de hele aarde als je dat kunt en kijk naar mij, de eerste mens van deze aarde, - ja, wat zeg ik, zie mij als degene die de eerste zou moeten zijn die in de geest aan al het geschapene als schepsel vooraf ging en sterker straalde dan het centrum van de zonnen en groter wilde zijn dan God! En God toonde mij de macht van Zijn heiligheid en ik werd verdoemd en werd in de oneindige diepten van Gods zee van toorn geworpen en werd daar door de oneindige diepten van de ene toorn in de andere geslingerd. Ja, er konden toen wel eeuwigheden na eeuwigheden verstreken zijn; maar er was desondanks in de wijde onmetelijkheid geen plekje meer te vinden, waar ik ergens in dit grote niets een rustpunt zou hebben kunnen vinden.
[3] En toen ik zo van de ene oneindigheid in de andere steeds verder en verder viel, eeuwig, eeuwig en al maar door, toen begon ik de grootte en de oneindig en eeuwig voortdurende macht van God in te zien en mijn ijdel streven werd mij duidelijk.
[4] Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wat voor nut heeft dit inzicht nu? Ik ben te ver verwijderd van God en Hij kan onmogelijk meer iets van mij weten; want in dit eindeloze niets heerst niets anders dan eeuwige godvergetenheid. Eeuwig ben ik van toorn naar toorn gevallen, waar eindeloze vuurstromen voortdurend tegen mijn voorhoofd sloegen en brede vlammentongen aan mijn ingewanden lekten en mij meer verbrandden dan witgloeiende bronzen platen; nu ben ik zelfs eeuwigheden diep onder deze stromen van toorn gezonken. Waar is de vertoornde God nu en waar ben ik? - Hier heerst overal lege, oneindige nacht!'
[5] En zie, toen zulke gedachten van berouw zich in mij afwisselden, ontwaarde ik opeens een wezen dat op mij leek en dat mij achterna zweefde vanuit de eeuwige hoogten. Het wezen bereikte mij bliksemsnel, greep mij met machtige hand vast en keek mij aan met een zachte glimlach en zei: 'Lucifer, jij arme gevallen geest, ken je Mij?'
[6] En ik antwoordde: 'Hoe zou ik jou kunnen herkennen in dit duistere niets, zonder schepselen?! Kun je mij echter vernietigen en gelijk maken met hetgeen nooit was, niet is en nooit meer zal zijn, doe dat dan en ik wil je bij voorbaat danken, zodat je na mijn vernietiging niet zonder dank zult terugkeren naar jouw mij onbekende hoogten uit dit oord zonder enig wezen!'
[7] En luister, het wezen zei: 'Hoor! Niet vernietigen zal ik je, maar je behouden en je langs onbekende wegen daarheen terugvoeren vanwaar je vol zondige hoogmoed bent weggegaan!'
[8] En ik zei: 'Doe wat je kunt, maar denk aan de grootte van Gods toorn! Want ik was groot en ben teniet gedaan; bedenk daarbij - mocht je op enigerlei wijze groter zijn dan ik, dat God eeuwig en oneindig is en vol van vlammende woedende toorn!'
[9] En het wezen antwoordde: 'Heb jij dan nooit ook de liefde in God gemeten? - Zie, ook al zijn de toornvloeden groot, Zijn liefde reikt zelfs nog daar, waar de diepe stromen van toorn voor eeuwig onder de eindeloze zomen van de oneindigheid verdroogd zijn en waar een tweede oneindigheid begint!'
[10] Daarop antwoordde ik: 'Zie, toen ik nog een vorst van al het licht was, werd mij een mat vlammetje getoond. Dit zou ik hebben moeten aanbidden; want het zou de eeuwige liefde van God zijn. In mijn stralende luister kon ik dat niet geloven en beschouwde mij ver verheven boven dat matte vlammetje. En zie, toen werd ik vanuit mijn lichtende verhevenheid door boosheid gegrepen. Ik ontvlamde nog heviger en wilde met mijn licht het vlammetje geheel en al vernietigen; maar toen omvatte de goddelijke toorn mij en ik werd hierheen geslingerd in deze eeuwig duistere leegte, die ik pas na eeuwigheden bereikt heb.'
[11] En zie, toen zag ik opeens het vlammetje boven het hoofd van dit wezen zweven en het wezen sprak mij weer aan: 'Lucifer, herken je Mij nu?' - En ik antwoordde: 'Ja, Heer, ik herken U; U bent Gods liefde en U reikt verder dan zijn oneindige vloed van toorn. Zie mij aan in Uw genade en geef mij een vast plekje, opdat ik rust mag vinden in deze eeuwige leegte!'
[12] En zie, toen rolde er een traan uit het heldere oog van de eeuwige Liefde in de duistere ruimte van de eeuwigheid en werd tot een groot water. En de Liefde ademde over het grote water in de diepte en de wateren splitsten zich en uit het water ontstonden talloze druppels. En het vlammetje boven het hoofd van de eeuwige Liefde nam op hetzelfde ogenblik in omvang toe en ontstak de druppeltjes en die werden talloze grote zonnen; uit de zonnen sproeiden in de warmte van de eeuwige Liefde planeten, en uit deze hun manen.
[13] En zie, vanuit het midden van Gods traan dreef deze aarde op mij toe en de Liefde zegende haar en ademde op haar en de aarde bloeide als een tuin en was glad, mooi en vlak; maar er was nog geen levend wezen op te ontwaren. Maar de Liefde zag de aarde aan en op het vaste land zowel als in de lucht, evenals in de zeeën en andere wateren, wemelde het van allerlei soorten leven.
[14] Zie, dat zag ik allemaal en ik ben door de bijzondere genade van de Heer mij nu volledig daarvan bewust. - Toen nu de aarde overeenkomstig de eeuwige ordening geleidelijk aan en volgens de wil van de liefde van God zo bewerkt was, richtte de Liefde haar ogen omhoog naar God en zei:
[15] 'Laat, Gij heilige machten van de Vader, Ons de mens maken en hem een levende ziel geven, opdat datgene wat gevallen is een rustpunt moge vinden en zich zal verdeemoedigen voor U en Mij en voor alle macht van Onze heiligheid!'
[16] Toen donderde het uit de met vuur gevulde eeuwige ruimten en de donder was de stem van God en alleen de Liefde verstond deze stem. Zij vormde daarop uit fijne leem ziehier - deze voeten, die mij reeds negenhonderd jaar dragen, mijn handen en - kortom, zoals ik voor jullie sta, zo vormde de eeuwige Liefde mij!
[17] En alras stond ik daar. Maar nog was ik dood en er was leven noch beweging in mij te bekennen. Toen boog de eeuwige Liefde zich over deze dode vorm en blies met de levende adem een levende ziel door de neusgaten in zijn innerlijke organen; en zie, toen kwam ik tot leven, zoals ik nu ben, de eerste mens van de wijde wereld. Ik bekeek de grote schepping en ondervond geen vreugde aan haar; ik werd moe van mijn wonderbaarlijke bestaan en ik kon niet begrijpen hoe, wanneer, als wat, waarom en vanwaar ik gekomen ben; want mijn met leven bezielde vorm kon de scheppende eeuwige Liefde niet zien.
[18] En zie, toen liet de eeuwige Liefde de gestalte in zijn eerste slaap verzinken en zei tegen mij: 'Zie hier, jouw rustplaats! Trek binnen in het hart van deze levende woning; want voor jou heb ik haar goed toebereid. In haar zul je een dichtbeschreven bord vinden, waarop de wil van God met grote vurige streken opgetekend zal zijn; daarop moet jij je bezinnen en je eigen wil wegnemen en daarvoor in de plaats de wil van God opnemen!
[19] Zie, dat is de onbekende weg waarlangs Ik je wil terugvoeren! Kijk nooit naar jezelf, maar steeds naar de tekst van God; dan zul je met Mij eeuwig leven en vanaf een troon over de oneindigheid heersen! Maar o wee, als je nog eens valt; dan zal de Liefde je zelfs nog tot vloek worden en Ik zal de mensen een andere geest geven, die in de eerste plaats van Mij uit zal gaan, - maar jij zult dan opnieuw dit rustpunt van eeuwigheid tot eeuwigheid moeten verlaten en jou zal nimmer een andere tijd gegeven worden dan het eeuwige vuur in de toorn van God en in de vervloeking van de Liefde!
[20] Bedenk daarom wat dat betekent! De toorn van God kan verzacht worden indien de Liefde tussenbeide komt; maar indien de Liefde zelf een vloek over jou laat komen, wie zal jou dan wel beschermen tegen de eeuwige woede van de Godheid en wie zal de middelaar tussen de toorn van God en jou zijn? Ik zeg je; niets anders dan het gericht en de verdoemenis! Want jij bent een werk van God vanuit Mij. Waar is echter het wezen dat Gods heerlijkheid aan zou kunnen raken? Want of een werk zal ontstaan volgens de wil van de vrije macht van de eeuwige heiligheid van God - want daarom werd aan jou een vrije wil gegeven, opdat jij de wil van de eeuwige macht van God in je zou kunnen herkennen -, of, als je dat echter niet wilt, is er niets aan jou gelegen en dan zul je de oneindige macht van God leren kennen wanneer zij je zal verbannen in de eeuwig brandende nietigheid.
[21] Want bij God is geen enkel wezen van enig belang en er is Hem ook ten eeuwigen dage niets gelegen aan miljarden van zulke geesten, zoals jij er een bent; want Hij is bij machte op ieder ogenblik talloze miljarden nog grotere geesten dan jij te voorschijn te roepen om ze daarna weer voor eeuwig te vernietigen, als zij niet overeenkomen met Zijn eeuwige heerlijkheid!
[22] Bedenk daarom, wat God is en wat Hij wil en wat jij bent en wat jij met de aan jou verleende vrije wil zult willen, opdat de grote heerlijkheid van God in jou openbaar zal mogen worden en zodoende ook in allen die uit jou zijn voortgekomen en in jou en met jou zijn gevallen!
[23] Zie het wijde graf van de aarde en ook dat van alle talloze sterrenwerelden! Ik neem van jou de grote last af van de met jou gevallen geesten en leg die nu in de aarde en in alle sterren, en er zal geen stofje nutteloos rondzweven, het zal tot zijn tijd gekomen is een levend wezen in zich bergen, aan jou gelijk'
[24] En zie, toen nam de Liefde de geest en legde die in de slapende gestalte; en het beviel de geest goed in mij, want hij zag dat hij welgeborgen was en dat hij van zo'n grote last die hij zo lang had moeten dragen, bevrijd was; maar nu werd hij in de levende woning gedragen, die de eeuwige Liefde bereid had.
[25] En toen ik op deze manier één geworden was met de geest, zie, toen wekte de eeuwige Liefde mij. Ik ontwaakte en stond als een enkel mens in het aangezicht van de gehele onmetelijke schepping en zag niemand anders dan mijzelf, het gras van de aarde en haar struiken en bomen en ook de lichtende zon aan het verre, blauwe uitspansel. Toen werd ik bang. Ik verliet de plek en zocht naar gezelschap en vond ook niet één wezen dat op mij leek.
[26] En toen ik moe werd van het zoeken, viel ik weer op aarde neer en een zoete slaap overmande mij. En zie, in deze slaap had ik de volgende droom: in het midden van mijn hart zag ik een oneindig bekoorlijk wezen en dit wezen in mij sprak tot mij:
[27] 'Bekijk mij en zie hoe mooi en bekoorlijk ik ben en hoe ik een vorm als de jouwe heb en die goed kan overzien! Ook al was eens mijn gestalte slechts een groot licht dat zijn stralen door de eindeloze ruimten zond en zichzelf verloor in zo' n bovenmatige grootte, toch kon ik nooit mijn eigen vorm aanschouwen, maar ik was zelf licht, waarin zich talloze vormen onthulden. De vormen, waarin ik mij oneindigvoudig vermenigvuldigd zag en waarin ik mij goed voelde, zijn mij ontnomen; maar daarvoor in de plaats is mij nu zelf een vorm gegeven en deze vorm is mooier dan al mijn vroegere licht, en ik heb zo'n welgevallen aan mijzelf in deze vorm, dat ik een grote vreugde aan mijzelf heb en mijzelf liefheb en ik word door jou bemind, en heb een grote begeerte in mij tot mijzelf en kan jou naar mij toetrekken wanneer ik wil, en jij moet altijd de aantrekkingskracht van mijn begeerte volgen!'
[28] En zie, ik had in mij werkelijk een groot welbehagen aan mijzelf. En toen ik zo in dit behagen steeds vaster en vaster sliep, zag ik een lichte hand dwars door mij heen grijpen tot in het midden van mijn hart en mijn tweede ik vasthouden. Deze verzette zich aanvankelijk, maar was spoedig door de machtige vingers van de liefde van Jehova overmeesterd; want de lichte hand was de hand van de eeuwige Liefde.
[29] Vlug brak de machtige vinger van God een rib van mijn tweede ik, greep in diens binnenste, haalde een worm uit zijn binnenste en sloot tenslotte weer de plaats waar de machtige vinger van de Heer zich een weg had gebaand om de zichzelf beminnende begeerte weg te nemen. Daarna zag mijn tweede ik er echter niet zo bekoorlijk meer uit als tevoren; zijn vorm was aan de mijne gelijk en ik ondervond niet meer de aantrekking ervan, maar wij beiden werden door de eeuwige Liefde aangetrokken. Toen zag ik de geest in een sluimering geraken en in deze sluimering loste hij zich op en ging in mijn gehele lichaam over en wij werden volkomen één.
[30] Terwijl ik daar nog over droomde, zie, toen werd ik opeens door een zachte stem gewekt en deze stem was een stem van de Heer die zei: 'Adam, zoon van de aarde, ontwaak en kijk naar je helpster!' - En ik zag Eva voor mij en had uitermate veel vreugde; want ik zag mijn tweede ik dat uit mij was getreden en deze vreugde was de eerste liefde die ik, de eerste ongeboren mens, ondervond en ik zag voor de eerste maal mijn geliefde vrouw - en mijn liefde was zuiver in de reine schoot van de eeuwige liefde van God in alle volheid van het eerste leven!
[31] En zie verder, ik leefde drie dagen en drie nachten met zulke zoete gevoelens. Maar toen ondervond ik opeens een zekere leegte in mij en ik wist niet wat ik daaruit zou hebben moeten opmaken, of wat er van moest of kon komen!
[32] Om mijn hart ontstond een woestenij en mijn mond werd droog, - en zie, toen stond opeens de eeuwige Liefde voor mij, die mij vol mildheid en liefdevol aanzag. Zij beademde en sterkte mij en zei: 'Adam, kijk, je hebt honger en je verlangt naar eten en drinken en jouw liefde, die 'Eva' zal heten, niet minder. - Kijk naar de bomen, die Ik nu zal zegenen; eet de vruchten daarvan ter sterking van jullie lichaam en van jullie zielen. Maar van die boom daar midden in de tuin mogen jullie niet eten, voor Ik weer zal terugkomen en jullie en de boom zal zegenen; want op de dag dat je van de boom zult eten, zal ook de dood bij je binnen treden. Je zult weliswaar in verzoeking komen; maar wees tot drie maal toe standvastig, dan zul je de worm van de dood, die aan die boom knaagt, te gronde richten. Je zult Eva zuiveren en jezelf en haar en allen die uit jou voortkwamen en voortkomen, een volledig vrij, zalig, eeuwig leven in God bezorgen.
[33] Zie, daarom maakte Ik de tijd, opdat jouw beproeving slechts kort zou duren, - maar dat door strijd verkregen leven duurt eeuwig!
[34] Zie, jij hoeft niet met een vreemde macht te strijden, maar met jezelf; want Ik heb alles aan jou ondergeschikt gemaakt, maar alleen jezelf kon en mocht Ik niet tot onderdaan maken, opdat je leven van jezelf zou worden. Daarom, minacht dit gemakkelijke gebod niet en verhef je boven jezelf, opdat je eeuwig zult mogen leven!
[35] Zie, van oorsprong is de worm het boze in jou en draagt de angel des doods in zich; bijt daarom niet in de angel van de worm, die ik jou vóór Eva uit je hart heb genomen terwijl je sliep en daaruit vormde Ik Eva, die je liefhebt omdat zij uit jouw liefde ontstond en haar vlees ontstond uit jouw begeerte en in haar bleef de wortel van de dood, die jij tot leven moet wekken door je gehoorzaamheid!
[36] Geliefde Adam, zie, Ik, de eeuwige Liefde van God, uit wie al het leven stroomt, vraag dit van je: bederf voor Mij niet het grote werk dat Ik aan jou verrichtte! Je weet immers welke lange tijd der tijden er vervlogen is, sinds Ik je opving tijdens de eeuwige val van het leven naar de dood! Zie, er zouden wel een miljard aardse jaren verstreken kunnen zijn, als er toen reeds tijd zou hebben bestaan en Ik schuwde niets om jou, lieve geschapen broeder, te redden; maar omdat Ik al zoveel deed, doe jij dan nog het weinige en geef in jou aan Mij Mijn geliefde broeder terug, opdat wij voor eeuwig in God, onze heilige Vader, weer één liefde mogen worden. Amen'.
[37] En zie, toen verliet de Liefde mij. Ik echter at en dronk en sterkte me - tot ongehoorzaamheid! 0 kinderen, luister, ik gehoorzaamde de eeuwige Liefde niet!
[38] De aarde kan jullie de grootte van mijn wandaad vertellen; want er bleef niet een steen op de andere en de oneindigheid was met het grote geweld van Gods toorn vervuld!
[39] Ik verborg me en weende bittere tranen van berouw; en de eeuwige Liefde versmaadde mijn tranen niet en de tranen van Eva waren aangenaam voor Haar. O kinderen, luister, de Liefde maakte alles weer goed! - Ik faalde op een sabbat wederom en weende luid over mijn verdorvenheid. En zie, de Liefde zond een engel en liet mij uit de tuin der verleiding in een land leiden, dat Seth nog heel goed kent, in een land om te verbeteren, maar ook een land van treurnis en toen weer in een land van vreugde. Want toen ik de vloek van Kaïn wegnam, die door mijn angel des doods was verdorven omdat hij ontstaan was uit het sap van de appel die door de worm des doods bezoedeld was, toen gaf de Liefde van de Heer mij mijn lieve Abel-Seth, - en nu honderd jaar geleden leidde de nieuwe engel van de eeuwige Liefde van de Heer ons hierheen in het land van de erkenning van God en Zijn eeuwige waarheid, waar Abel het zwaard plantte en de rode en witte bessen van de struik plukte!
[40] Zie nu, kinderen, wat de onmetelijke Liefde van God allemaal voor mij en voor jullie tezamen gedaan heeft, nog doet en eeuwig zal doen! Wees daarom vrolijk als de eeuwige Liefde ook de kinderen van Kaïn bezoekt; maar niemand van ons mag daarheen trekken zonder het uitdrukkelijke gebod van de Heer, want het aardrijk daar bestaat uit de uitwerpselen van de wormen! Daarom, als de Heer niet vantevoren iemand gezegend heeft, laat hij het dan niet wagen erheen te gaan! Want al het slechte schuilt nu in de vrouwen van de diepte; daarom verontreinig je niet met hen! Amen."
«« 40 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.