Adam zegent zijn kinderen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 45 / 187 »»
[1] En zie, nauwelijks was er een tijd van honderd slagen van het hart verstreken of de beide afgevaardigden met de wenende Jeha aan hun zijde, betraden vol eerbied, voorzien van spijs en drank de woning van Adam. Eerbiedig reikten zij het voedsel aan Seth, opdat hij, neerknielend voor Adam en Eva, hen als de meest waardige datgene zou kunnen overhandigen waarnaar zij verlangden, en hij deed dat met de grootste kinderlijke liefde en de grootste vreugde.
[2] En zie, toen Adam de grote bereidwilligheid en de grote liefde van zijn kinderen zag, sloeg hij nog voor hij een hap had genomen zijn ogen op naar de hemel en zei: "O, grote, goede, boven alles heilige Vader, hoe groot toch moet Uw liefde voor ons zwakke, ongehoorzame mensen zijn als reeds de kleinste vonk van Uw oneindige liefde mij, oude en zwakke eerste mens op aarde, zo mild en heerlijk uit mijn nakomelingen en Uw kinderen tegemoet straalt! O Vader, zie vanaf Uw heilige hoogte met genade neer op Uw zwakke, gevallen zoon, wiens val al zijn nakomelingen meegesleept heeft en zegen in Uw mildheid ook de lieve gave van mijn nakomelingen en Uw lieve kinderen, zodat deze mij en mijn trouwe vrouw sterken mogen in ons voortdurend berouw over onze ongehoorzaamheid tegenover U, o Gij meest heilige, goede, liefdevolle Vader! Zegen echter ook deze lieve kinderen van U en laat het in Uw genade gebeuren, dat Uw heilige naam te allen tijde geprezen, geloofd en verheerlijkt zal mogen worden! Amen."
[3] Toen Adam die woorden had uitgesproken, nam hij de aangeboden spijzen en at en dronk, samen met Eva, welgemoed en vol dankbaarheid tegenover Mij en vervuld van vriendelijkheid tegenover zijn kinderen. Maar de kinderen dankten Mij in stilte in hun hart voor de grote genade dat Ik hen waardig bevonden heb, opdat zij nu met grote vreugde voor hun ouders mochten zorgen. - Zie, dat waren in Mijn ogen echt lieve kinderen, waarvan er tegenwoordig op de geheel verdorven aarde nog maar weinig zijn; 0, dat waren nog eens kinderen naar Mijn hart! Waren er toch maar veel meer van zulke kinderen, 0, dan was Ik niet zo'n onzichtbare Vader voor hen als Ik nu helaas voor zo heel velen moet zijn, opdat zij in hun verstokte verblinding niet geheel te gronde gaan!
[4] En toen Adam en Eva in het bijzijn van hun uit liefde nog steeds wenende kinderen zich hadden verzadigd, stond Adam op en dankte Mij met een hart vol ontroering en wendde zich, nadat hij zijn dankzegging beëindigd had, tot zijn kinderen en zei met een buitengewoon vriendelijke stem, die trilde van ontroering: "Gods zegen en mijn zegen moge altijd met jullie en je nakomelingen zijn. En zolang als de aarde aarde blijft, zal tot aan het einde van alle tijden jullie nu zo plechtig gezegende geslachtslijn voortbestaan; en aan hun die ooit rechtstreeks van jullie af zullen stammen, zal mijn oervaderlijke zegen uit God als onze meest heilige Vader in hun doen en laten goed zichtbaar zijn; en eens zal mijn zegen over jullie allen zichtbaar worden als een nieuwe opgaande zon van liefde en genade uit God, de Vader, over alle volkeren der aarde, die dan de grote heerlijkheid van Gods onmetelijke liefde en zachtmoedigheid zullen zien neerdalen als een leven van al het leven! Amen. - En ga nu, lieve kinderen en versterk je en laaf je onder Gods en mijn zegen! Amen."
[5] En Seth stond op en zei: "O, lieve vader en lieflijke moeder! Het zou ongepast zijn dat, al zouden jullie ook maar een halve dag honger hebben geleden, wij uit grote liefde voor jullie niet ook het onverdiende ongemak met jullie zouden delen, want daaraan zijn wij schuldig, omdat wij pas zo laat naar jullie toegekomen zijn; laat ons daarom uit grote liefde voor jullie en door jullie en met jullie tot God, vandaag geen spijzen meer tot ons nemen, opdat wij in staat zijn God des te zuiverder en waardiger te loven en te prijzen in onze zeer gelukkige nuchterheid! O vader, neem ons kleine, terechte offer in genade aan; en veroorloof dan jouw nakomeling Henoch om voor jou en ons over de liefde van God te spreken, opdat zijn mond ook door jouw zegen geheiligd zal mogen worden, zoals die in onze aanwezigheid door God geheiligd werd door je overleden zoon Abel! O vader, voldoe genadig aan mijn vrome wens! Amen."
[6] Toen Adam dat gehoord had, was hij tot tranen geroerd en zei: "O kinderen, mogen jullie in het doen van het goede nooit beperkt worden! Doe altijd dat waar je baat bij hebt; maar doe, wat je ook doet, niet tot mijn eer, maar altijd ter ere van God, en vergeet je vader niet in zijn grote nood en gedenk altijd de zwakte van je moeder!
[7] En jij, lieve Henoch, daar je door God middels mijn liefste Abel tot redenaar en prediker van de liefde gezegend bent, wees daarom ook in je hele nakomelingschap door mij gezegend en moge eens voor alle volkeren der aarde uit jouw lijn een groot Prediker opstaan, die met de woorden van het eeuwige leven aan de mensen het rijk van God zal verkondigen! Amen. - En spreek nu met je gezegende mond! Amen."
[8] Toen Henoch nu zo'n krachtige aanmoediging had gekregen, werd hij buitengewoon blij en opgewekt en dankte in zijn hart eerst Mij; toen knielde hij voor Adam neer en kuste zijn voeten en het kleed van Eva en bad daarna innig tot de oerstamvader om hem zijn zegenende vaderhanden op zijn hoofd te leggen, zodat pas daardoor zijn zwakke tong waardig geacht mocht worden woorden van liefde te spreken voor en aan het oor van diegene die eens die woorden uit de mond van de eeuwige Liefde Zelf had vernomen, ja voor en tot de geheiligde oren waarin Gods stem zo dikwijls was doorgedrongen.
[9] Adam deed wat Henoch wenste en zei toen tegen hem: "Lieve Henoch! Jouw vraag was juist gesteld, zodat deze voor God en mij welgevallig is en het is zoals jij hebt gezegd; maar één ding dat voor jou niet betamelijk was geweest te denken, laat staan te zeggen, moet ik hier aan toevoegen en dat is: voor en tot wiens oor Gods heilige stem eens tevergeefs in de allerhoogste liefde sprak!
[10] Zie, lieve Henoch, het is, zoals voor ieder van jullie, mijn plicht ten aanhoren van iedereen de eigen fouten te bekennen en mij voor God en de aarde te vernederen; maar wee degenen die de naam van zijn broeder zou kleineren en hem zijn eer zou ontnemen, die God Zelf hem gegeven heeft! Zo'n eer is dus van God uit ieders eigendom en niemand heeft het recht zo' n geheiligd eigendom van een ander met woord of daad aan te tasten; maar iedereen heeft het recht zich voor God en de aarde te verdeemoedigen, dat wil zeggen voor zijn volwassen broeders, - maar niet voor hen die nog niet mondig zijn, opdat deze niet hoogmoedig of op een andere manier onaangenaam getroffen zullen worden.
[11] Laat dit voor jullie allen een goede leer zijn en voor mij een grote geruststelling, waardoor ik nu pas zelf goed in staat zal zijn Gods woord uit Henochs gezegende mond goed in mij op te nemen! Want het is wat anders als de ene broeder tot de andere spreekt over de aarde, de maan, de zon en alle sterren - want dat zijn wereldse zaken die allemaal omwille van mij en jullie werden geschapen, dan wanneer een broeder tegen de ander woorden vanuit God spreekt over zaken die God aangaan; die kan en zal niemand eerder aanhoren, dan dat hij zich vernederd heeft voor de alles richtende heiligheid van God.
[12] Maar wie zou menen dat de broeder vanuit zichzelf en niet vanuit God spreekt, als zijn tong gezegend werd die zou in zijn eigendunk het gericht over zichzelf uitspreken, omdat hij denken zou dat ook hij zo goed was en God immers door ieders mond zou kunnen en moeten spreken en het zou nu niet bepaald die van Henoch moeten zijn; maar dat zeg ik je, als jullie aller lijfelijke vader en als de verwekker van je ziel vanuit God: zo ligt het niet! Kijk naar de bloemen op het veld! Is niet elke anders van vorm, kleur, geur en in het gebruik en van allen is toch alleen de roos met haar heerlijke geur en haar voor ieders zwakke ogen versterkende dauw de edelste, indien van tevoren het hart door de geur verkwikt werd?! En als je naar de talloze sterren aan de hemel kijkt, zul je bij nauwkeurige beschouwing opmerken dat er ook niet twee hetzelfde licht hebben; maar één onder al die sterren, die hun groep niet verlaten en die je 'ster van Abel' noemt, is het die straalt als een heldere dauwdruppel in de morgenzon! Het is voor God hetzelfde of het nu om een zonnestofje of om een zon gaat en het is voor Hem hetzelfde om een mug of een olifant te voeden; want als iemand veel heeft, kan hij daarvan met dezelfde wil en dezelfde liefde aan groot en klein geven: veel aan degene die veel nodig heeft en een kleine gave aan degene die maar weinig nodig heeft, en hij kan ook velerlei gaven uitdelen, aan de een dit en aan de ander dat en zodoende aan iedereen wat anders. Maar Henoch werd begiftigd met liefde en kreeg een gezegende tong en een zeer verlicht hart; daarom moet hij ook geven wat hij ontving. En daar Gods liefde zijn aandeel werd, moet hij nu ook liefde teruggeven, evenals de roos dat wat zij ontving teruggeeft en niemand twijfelt eraan, dat zij van tevoren van God gekregen heeft wat zij geeft, omdat het een goede gave is die onze zintuigen goed doet. Wie zou ooit kunnen twijfelen vanwaar Henochs gave komt, wanneer zijn tong van louter liefde voor God beeft?!
[13] Daarom spreek, Henoch, en sterk ons, je vaderen, met de overvloed van jouw genade uit God! Amen."
«« 45 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.