[2] Of moesten zij dat getuigenis wel geloven? Want ze dachten als volgt: "Geloven wij het getuigenis, dan zitten wij voor Adam en de overigen in de klem; want onze eerbied en mateloze liefde voor Asmahaël zal aan de vaderen zeker verraden dat er achter Asmahaël beslist iets ongewoons schuilen moet omdat wij Hem buitengewoon hoogachten en geheel van liefde vervuld zijn toegedaan en dat noodzakelijkerwijze ook moeten zijn. Maar geloven wij het getuigenis niet, wat zijn wij dan in de ogen van Asmahaël? Blijkbaar niets anders dan leugenaars ten aanschouwe van iedereen en bedriegers van onze vaderen, broeders en kinderen, - of wij zijn niet meer in staat ook maar één woord over onze lippen te brengen, indien wij in de waarheid willen blijven! Want als we ook maar één woord over God spreken, die te midden van ons is, die wij echter ongelovig in ons hart verloochenen, dan zijn wij - zoals gezegd - leugenaars en bedriegers omdat wij de anderen ongetwijfeld zouden willen laten geloven dat er iets zou zijn waar onze ogen ook geen enkele schaduw van bespeuren!
[3] Maar gedragen wij ons heel gewoon alsof Asmahaël nog een leerling van Henoch zou zijn, hoe zal het ons dan vergaan? Aan de ene kant zullen wij het onszelf altijd moeten verwijten en zeggen: 'De Heer, onze grote God, onze liefdevolle Vader, is bij ons op school!
[4] Wat zal Hij wel van ons, wormen in het stof, kunnen leren, terwijl toch ieder zinnig woord uit onze mond van tevoren vanuit Hem in ons moet komen, voordat wij in staat zijn het uit te spreken?' Aan de andere kant, indien wij dat onder de dekmantel van de geheimhouding toch doen, dan zijn onze ouders, broeders en kinderen drievoudig bedrogen: eenmaal door ieder woord van ons, omdat wij in ons hart noodgedwongen anders handelen en anders denken moeten; voor de tweede maal omdat wij voor de schijn voor hen over een andere God, die niet bestaat en nergens is, moeten prediken en Hem aanbidden en hen volgens hun wil ook moeten aanmoedigen, de ware, levende God, die onder en te midden van ons is, in het openbaar te verloochenen;
[5] en voor de derde maal, omdat zij door een onechte liefde voor een God die nergens bestaat, van al het beloofde onmogelijk ooit iets zullen en kunnen ontvangen omdat het ontvangen in de geest immers altijd afhangt van de liefde in de geest en in de waarheid.
[6] Of zal onze toezegging niet zijn alsof wij in een stikdonkere nacht tegen iemand zouden zeggen: 'Luister, broeder, als je honger hebt, ga dan honderd passen verder; daar zul je al spoedig een zwaar beladen vijgenboom aantreffen, die je met zijn vruchten ruimschoots zal verzadigen!', terwijl wij toch maar al te goed zouden weten, dat op de aangeraden plek nooit een vijgenboom gestaan heeft, niet staat en ook nooit zal staan, omdat op die plek niets anders is dan een wijd gapende afgrond van een onmetelijke diepte, terwijl wij intussen de echte, zeer zwaar beladen vijgenboom achter onze rug verbergen!"
[7] Na deze overwegingen werden zij uit- en inwendig stom en wisten geen raad meer en konden niet meer heen of terug, niet meer in of uit, niet meer op of af.
[8] Daarop opende Asmahaël meteen Zijn mond en zei tegen het drietal: "Waarom die twijfel in jullie harten? Bega je een ontecht door Mijn wil te doen? Hoe kun je denken dat Ik je zoiets zou hebben bevolen? Waarom ondervragen jullie nu je hart en niet Mij, terwijl Ik in jullie midden ben, als je ergens aan twijfelt?! Of ben je van mening dat alleen die weg de juiste is, die je zwakke oog als zodanig herkent?
[9] Hebben jullie niet zelf gezegd dat Mijn wegen ondoorgrondelijk zijn en Mijn raad onnaspeurbaar is; hoe kun je dan nog twijfelen en louter dwaze dingen in je hart bedenken?!
[10] Of is je liefde tot je vaderen, broeders en kinderen groter dan de Mijne, die alle dingen, hen en jullie in het bestaan riep tot eeuwige voltooiing van het leven in Mij en uit Mij?!
[11] Als je nu gelooft dat Ik het ben, jullie aller Schepper en heilige Vader, in het lichaam van Asmahaël, hoe kun je dan nog vragen of het wel goed en zuiver zal zijn wat Ik je aanraad te doen?!
[12] Ben Ik dan niet meer dan Adam, die Ik heb gemaakt en al zijn kinderen, die Ik uit hem heb verwekt?!
[13] Wees daarom onbezorgd en volg Mijn ondoorgrondelijke raad, dan zul je het juiste doen: want jullie woord zal uit Mij zijn en je leer, die tot Mij is gericht, zal een leer zijn voor jullie en jullie kinderen, en jullie vaderen zullen daar vreugde aan beleven en het uitjubelen.
[14] Maar nu moet ook Ik Adam's wil nog vervullen! Amen."
«« 92 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.