1. De liefde en de zegen van de heilige Vader als teken van Zijn geestelijke aanwezigheid
2. De grootste zorg van de stamvaderen: het dingen naar de liefde en de genade van de Vader
3. Lamech en Ghemela door de Heer tezamen gebracht
4. De dank die de Heer het meest behaagt: de liefde zonder woorden in de diepste deemoed van het hart. Lamech en Ghemela, het meest zuivere echtpaar uit de oertijd
5. De inzegening van het jonge paar door de oervaderen. Het sluiten van nog vier huwelijken door de Heer
6. Zuriël als beschermgeest van de pasgetrouwden. De beproeving van de liefde van het nieuwe echtpaar
7. De aanwijzing van de Heer voor het vervaardigen van ijzer en staal. Het enige wat nodig is: vertrouwen en liefde tot de Heer
8. De woorden die de Heer sprak voor de tien boodschappers die naar Hanoch werden uitgezonden
9. Sethlahem spreekt woorden van dank en prijst de deemoed
10. Kisehels woorden over Jehova als mens
11. Het wezen van de ware deemoed
12. De grenzen van het leiderschap
13. Aanzien en leidersambt
14. Over de lasten van het leidersambt en de zwakheid van de mens
15. Ongehoorzaamheid uit liefde
16. Henoch brengt Uranion, zijn zes broers en de kinderen uit het morgenland tot de Heer
17. Uranion en Purista bij Adam en Eva. Het wonder van de vruchten. Het door de bliksem ontstoken offer
18. Uranion vraagt naar de naam van de machtige wonderman. Purista's schrandere antwoorden op de vragen van de niet herkende Heer
19. Abedams belangrijke vraag aan Purista
20. Purista en haar ouders herkennen de heilige Vader in Abedam
21. Uranion prijst de heilige Vader. Het antwoord van de Heer: woordeloze, stille boetvaardigheid is de meest welgevallige lof voor God
22. De nieuwe hut van de Heer bij de familie van Gabiël. Purista, de eerste kokkin van de Heer. De drie pannen op het vuur in de nieuwe hut
23. De bovenaardse schoonheid van Ghemela en Purista
24. Henochs vrees om te spreken is uit valse deemoed geboren. Men kan God slechts als Mens liefhebben
25. Satans macht en Gods almacht. Henochs woorden op de sabbat
26. Henoch door de Heer tot eerste sabbatprediker aangesteld. Uitzending van een bode naar Hored en Naëhme
27. De redding van Hored en Naëhme door de bode Lamel
28. De door Lamech, koning der laagte, aangestoken bosbrand
29. Het blussen van de bosbrand door een stortbui. Satans aanmatiging tegenover de Heer
30. De tocht van het vijftal over het smalle voetpad van de deemoed naar de hoogte. Belangrijke vraag van Abedam aan Hored en Naëhme
31. Hored en Naëhme met de onbekende Abedam in de kring van de aartsvaderen, Horeds straf voor zijn afgunst op Abedam
32. Abedam zowel Mens als God. Naëhme's grote liefde tot Jehova
33. Horeds inkeer, zijn bekentenis en zijn nieuwe vergissing
34. Waarheid zonder liefde deugt niet voor het leven. Liefde en leven. De missie van de vrouw
35. Horeds stille inkeer en zelfbeschouwing in de Adamsgrot
36. Het klankwonder in de grot en de weldadige uitwerking daarvan op Hored
37. Horeds gesprek met zichzelf en zijn berouw
38. Abedam bij de berouwvolle Hored in de grot. Hored aan de borst van de heilige Vader
39. Het sabbatmaal op de morgenhoogte
40. De Heer en de onstuitbare lofprijzingen. De talloze liefdes- en levensstadia in de schepping. Adams tafelgebed en Abedams zegen
41. Het gezegende maal. De eerzuchtige eigenliefde van Adam door de Heer gelaakt
42. In opdracht van de Heer richt Pariholi een vermaning aan Adam
43. Adams ziet zijn dwaasheid in; zijn berouw en omkeer
44. Abedams woorden over de `Vader' en de `Rechter' in Hem
45. De grootste beloning voor de mens: de Heer te mogen liefhebben
46. Hoe men moet bidden. Het wezen van God en van het leven
47. De verdeemoediging en verlegenheid van de betweterige vragenstellers
48. De van angst vervulde boden worden opgebeurd door Abedam en Aduco, Garbiëls grote liefde voor Abedam
49. De innerlijke, ware bedoeling van de boden door Abedam onthuld
50. De alwetendheid en wijsheid van de vreemdeling. Het vermoeden van de verwonderde Garbiël
51. Adams woorden over het licht. De almachtige God en de liefdevolle Vader in Abedam
52. Garbiëls goede toespraak over de goddelijk-vaderlijke Geest in de woorden van Abedam
53. Op weg naar de hoogte. Besediëls stille bespiegelingen van de natuur en zijn uitlatingen over het wezenlijke menszijn van de Heer. Garbiëls goede beantwoording
54. De vaderen ontvangen de twaalf. Seths spraakgebrek door Abedam genezen. De spijziging van de twaalf
55. Garbiël looft de maaltijd. Abedams woorden over de overdreven dankbetuiging
56. Henochs aanwijzing hoe men in zijn eigen hart moet kijken. Het verschil tussen het verstandelijke licht en het licht van het hart. Wereldse liefde en eeuwige liefde
57. Henochs woorden over de welbespraaktheid van Garbiël. Garbiëls innerlijke beschouwing
58. Vratahs visioen over het wezen van het schrift
59. Het visioen van de verlegen Sehel en zijn overeenstemming met Noach en de zondvloed
60. Het bestaansrecht van de behoefte aan kennis. Waarheid, het voedsel van de geest; liefde, de grond van alle waarheden
61. De misstap van Sehei. Abedams grote getuigenis over Sehel
62. Sehels verheerlijking en zijn heerlijke diep wijze woorden
63. De deemoed als grootste verheerlijking van de mens. Het eerbetoon door liefde. Garbiëls zucht tot rivaliteit
64. Het visioen van Horidaël. De innerlijke, onderrichtende stem in de mens
65. De roeping van Horidaël tot schrijver van de vrije tekens die overeenstemmingen bevatten en aanduiden
66. Abedams woorden over de ware verering van God. Het evangelie van het ware geven
67. Purhals visioen
68. Abedams berisping en vermaning aan de onoprechte Purhal. De verklaring van het visioen van Purhal
69. Hoe de aan Purhal gerichte berisping op de aanwezigen werkt. Abedam beurt de bang geworden gemoederen weer op
70. Juribaëls woorden over de grootsheid van de mens als kind van God. Het visioen van Juribaël: de talloze, eindeloos groeiende kringen van de ene levenscyclus
71. De verklaring van het door Juribaël geschouwde door Abedam de hoge. Het levensgeheim van de deemoed en de liefde tot God
72. Oalims visioen: drie harten in elkaar
73. De eindeloze verscheidenheid van de geestelijke persoonlijkheden. Het leven in de geestelijke wereld
74. Hoe belangrijk het is, dat de geest in het menselijke hart Gods leer bevestigt
75. Thuarims droomgezicht: de vuurproef van zijn liefde
76. De verklaring van het verschrikkelijke visioen van Thuarim: de grote strijd tussen hoofd en hart
77. Leidraad tot het vinden van het levende woord. De gelijkenis van het meisje en haar minnaar
78. Het visioen van de reus Rudomin. De grootsheid van de mens als kind van God
79. De geheime opvoeding van Rudomin tot protect. De grootsheid van het geestelijke in de mens
80. De mensen als kinderen van God, als goden
81. De oproep aan Horedon om zijn visioen bekend te maken
82. De waardigheid en grootsheid, een kind van God te zijn
83. Een kind van God te zijn is hoger dan Gods broeder of Gods knecht te zijn
84. Het visioen van Jorias, de tiende ziener. De hoogste leer van de ware wijsheid: de liefde is het enige brood dat de geest verzadigt
85. Het nieuwe verbond tussen de heilige Vader en de kinderen. De weg van de wijsheid en de weg van de liefde
86. Jorias straalt licht uit door zijn liefdesvuur. De wijsheid, het uit de liefde geboren licht. Het heelal in de mens
87. Jorias spreekt over de liefde
88. Jorias met Besela, de dochter van Pariholi, door de Heer in het huwelijk verbonden
89. De Heer geeft gedragsregels aan de pas gehuwden. Hoe men de heilige goddelijke wil op de juiste wijze vrij vervult
90. De deemoediging van de eerzuchtige Garbiël. De nachtrust met de Heer in de open lucht
91. De schijnzon in de morgen. Adams ergernis en vloek. Het goddelijke geduld en de goddelijke rust
92. De ochtendstorm op de hoogte. De ochtendzegen van de Heer
93. Seths zorg voor de spijziging van alle aanwezigen. Abedams woorden over de daadwerkelijke naastenliefde. De belofte van de menswording van de Heer in de stam van Seth
94. Seths deemoedige dank. Seth als `broeder' van de Heer
95. De zonsopgang op de hoogte. Adams dwaze verlangen naar de zonnegroet. De berisping van de Heer
96. De schrikwekkende verschijnselen tijdens het ochtendmaal. Adams opwinding en vrees
97. Garbiël en Besediël tot geschiedschrijvers benoemd. De twee boeken: 'Jehova's strijd, toorn en oorlog' en 'De liefde en wijsheid van Jehova, de grote God'
98. Het relaas van de twee boden over de gruwelijke voorvallen in het morgen-gebied door de kinderen van de laagte begaan
99. Kisehel, Sethlahem en het leger van de kinderen van de laagte
100. De macht van Gods liefde en genade ten aanzien van Horadal, de legeraanvoerder van de laagte
101. Henoch spreekt tot Horadal en zijn leger
102. De kinderen van de laagte als vrije gevangenen van de goddelijke genade en erbarming. Adams vaderlijke zegen
103. De spijziging van de armen. Seth en zijn dubbelganger. De Heer spreekt Zijn zegen uit over het maal. De dank van Horadal
104. De wonderbaarlijke spijziging van het volk. Horadals woorden van dank en liefde. Liefhebben betekent leven in de geest
105. De woorden van Adam over het wezen van de satan en de liefde voor vrouwen
106. Een uitzondering op de toelating van veelwijverij
107. Horadals geheim en het verhaal uit zijn verleden aan het hof van Lamech in Hanoch
108. De Heer spreekt over de schade die vloek en toorn teweegbrengen
109. Horadal wordt tot ware leider van zijn volk aangesteld. De drie tekenen van genade voor Horadal
110. Het afscheid van Horadal en de zijnen. De afscheidswoorden van de Heer en Zijn aansporing tot liefde
111. De reddingsdaad van de ijlbode Lamel. Het relaas van het geredde meisje over de gruwelijkheden in Hanoch
112. De opdracht van de Heer aan Kisehel en Sethlahem om Horadals volk naar hun land te leiden. De gevolgen van vloek en zegen
113. De Heer spreekt vermanende woorden tot Adam, die wanhopig is wegens zijn dwaasheid
114. Adams visioen: de vrouw op de zon vertrapt de kop van de slang
115. Adams luide lofprijzing over Gods erbarming en Zijn menswording in Abedam
116. De vraag van Pura, het meisje uit de laagte, naar de persoon van Abedam
117. Pura, gezeten op Abedams arm, zoekt de Allerhoogste
118. Sets vraag om voor de spijziging van allen te mogen zorgen. De lege voorraadkamers. De zegen van de dank
119. De volle voorraadkamers als vrucht van Seths vertrouwen. Het gesprek tussen de huisbewaarder en de spijzendragers over de Heer. De Heer maakt Zich bekend.
120. De vrees van de dragers en Pura's verlegenheid voor de heiligheid van Abedam. Abedams geruststellende woorden. De Heer als God en Vader
121. De schikking van de manden en de maaltijd. De woorden van de Heer over de belemmeringen en de beperkingen als voorwaarden voor al het leven
122. Pura's grote, voorbeeldige liefde voor de Heer. Een belofte van de Heer aan Pura
123. Het wonder van de menswording van de oneindige God. Maria als Pura, wat de geest betreft
124. Het loven met het hart en het loven met de mond. Het raadsel van de voortdurende vernietiging in het rijk van de natuur. De troostrijke oplossing van de eeuwige liefde
125. Henochs woorden van dank en prijs. Levensvreugde als beste dankbetuiging ten aanzien van de Schepper
126. Abedams roep tot opwekking van de onverschillige Enos. Over het doel van het menselijk bestaan
127. De trage Enos staat afwijzend tegenover het leven en prijst het niet-zijn
128. De verwondering van Abedam, de andere, over de levenafwijzende visie van Enos. De geruststellende woorden van de Heer tot Abedam, de andere
129. Het lied over het leven van Kenan, de zanger
130. Kenans loon voor zijn lied: de onsterfelijkheid. De essentie van het leven en de dood
131. Enos' berouw. De angst voor de dood van degenen die het leven afwijzen. Over de volledig rijpe vrucht van de geest en de onrijpe vrucht van het vlees
132. De vergankelijkheid van de dingen - een misvatting
133. Over het wezen van de drievoudige verwekking. De juiste vleselijke verwekking
134. Een evangelie voor de kletsers en mooipraters
135. Over verwekkingen die wel of niet volgens de orde geschieden
136. Mahalaleëls dank voor het ontvangen licht. Liefde tot God is van een hogere orde dan vrees voor God, en tranen van vreugde zijn de Heer aangenamer dan tranen van berouw
137. De Heer maant tot liefde en vrolijkheid. De belofte van de dag van de grote verlossing en de grote tijd der tijden. De liefde als bevrijder van het juk van het vlees en de dood
138. De Heer komt de mens eeuwig naderbij. De tegenstelling tussen de oneindig-heid van God en de eindige, begrensde gedaante van de Heer in Abedam
139. De twijfel van de piekeraars over het oneindige en eindige wezen van God en Abedams heldere antwoord
140. De liefde als de juiste aanbidding van de Heer. De beproeving van Pura's liefde en haar gouden woorden over de echte Vader
141. Pura en Jared. Pura's toegenegenheid en deemoed. De oproep van de Heer tot de nachtrust
142. Het ochtendmaal op maandag. De Heer leert aan de twaalf boden schrijven en lezen en de broeders van Lamech metaal te bewerken. Henochs beroeping tot hogepriester. De vermaningen van de Heer, de zegen en het afscheid van de kinderen van de hoogte
143. Op de dag der geschillen of dinsdag. De woorden van Abedam, de andere, over de zwaarte van het leraarsambt
144. Henoch rechtvaardigt het moeilijke leer- en profetenambt
145. De aankomst van twee boden. Adam en Abedam, de andere, in verlegenheid gebracht
146. De onbekende spreekt woorden vol diepe wijsheid over het doel van zijn komst. Henochs vermoeden
147. De strijdvraag over het bestaan van de gerichte en van de vrije mens. Henochs verlegenheid
148. De hardnekkige vreemdeling. Henochs goede ontwijkende antwoord. De tegenvraag van de vreemdeling en Henochs nieuwe verlegenheid
149. Het ambt als een verdeemoediging voor God en voor de wereld. Henoch spreekt over het verschil tussen het leven in God en het leven in de mens. De vraag van de vreemdeling naar het verschil tussen schepsel en kind van God.
150. De deemoediging van de eigenwijze Abedam door de vreemdeling
151. De hoge wijsheid van de vreemdeling. De bestemming van de mens tot geestelijke zelfstandigheid. Het blinde geloof en het geloven op gezag maken onvrij.
152. Vol verbazing erkent Henoch de wijze woorden van de vreemdeling. De gelijkenis van de twee verzadigden en de vele hongerigen
153. Henoch heeft een gesprek met zichzelf over de wijsheid van de vreemdeling. Abedams dromerij en grote vermoeden
154. Henochs tweespraak met de andere vreemdeling. Henoch en Adam in een kritische situatie
155. Adam dreigt de vreemdeling met scherpe woorden en verbanning. De onthulling van de vreemdeling als de Heer Zelf
156. Abba's woorden over het vaderschap en het kindschap. Slechts één God en één Vader
157. De heilige Vader omringd door Zijn kinderen. Adam herkent Abel in de tweede vreemdeling. Satan, de oude leugenaar, probeert tevergeefs met de Heer te redetwisten
158. Abba's waarschuwing voor de boosheid en sluwheid van de satan. Satans onmacht. Hoeden jullie je voor jezelf!
159. Abels zending naar de boetepredikers van de hoogte in Hanoch, die gevallen zijn voor de lust van het vlees. Het gevaar van het vlees der vrouwen
160. De vier twijfelaars uit de streek van de middag. Henochs woorden als schijnbare godsloochenaar en hun uitwerking
161. Henochs aanmaning om ijverig naar de waarheid te zoeken en God te leren kennen
162. Het overleg van de vier twijfelaars
163. De uiteenzetting tussen het viertal twijfelaars en Henoch
164. Het volkomen godsbegrip van de vier twijfelaars. De wijsheid als vrucht van een levend hart
165. Het drievoudige wezen van Abedam, de hoge, en het wezen van Henoch als werktuig van de Heer
166. Het verschil tussen de schranderheid van het verstand en de wijsheid van het hart
167. Het woord van God als het levende water. De gelijkenis van het regenwater, dat beter is om planten te begieten dan bronwater
168. De vier wereldse wijzen herkennen de Heer in de vreemdeling. De wijsheid en de liefde als de lange en korte weg voor degenen die naar God zoeken
169. De liefde als de ware godsdienst en als het ware offer. De Heer wordt weer onzichtbaar
170. Adams dwaze verlangen naar enkele woorden over de zojuist onzichtbaar geworden Heer. Henochs treffende antwoord
171. De wonderbaarlijke aanvulling van de spijskamers van Seth
172. De eerste kerk op aarde. De zeven boden van de hoogte in Lamechs paleis te Hanoch
173. De derde trap in het paleis van Lamech met de hindernissen voor de drie boden
174. Sethlahem maant de slechte vrouwen op de derde trap tot boete. Het verslag over de wonderbaarlijke redding van de meisjes van de eerste en tweede trap
175. Sethlahems woorden en opdracht aan de geredde meisjes. De drie boden drin-gen door tot Lamech. Over de onmachtige woede van Lamech
176. Kisehels krachtige woorden tot de woesteling Lamech De weerbarstige Lamech wordt door Kisehel tot gehoorzaamheid opgevoed
177. Kisehels krachtige woorden tot Lamech. Lamech en zijn lijfwacht gaan naar de plaats van de terechtstellingen onder leiding van de drie boden
178. Het gericht over de bijvrouwen van Lamech door het vuur
179. Lamech in zijn vermeende goddelijkheid en almacht door Kisehel beproefd en verdeemoedigd
180. Lamechs hardnekkigheid en trots. Kisehels scherpe woorden en Lamechs hoogmoedige antwoord
181. Het gesprek tussen Kisehel en de snoevende Lamech. Lamechs onvrijwillige driedaagse eenzaamheid op de plaats van de terechtstellingen voor de stad
182. Kisehel, Sethlahem en Joram op bezoek bij de vier ziek geworden broeders. De geest van Abel onderwijst Kisehel over het belang van geduld. De genezing van de vier zieken
183. Over de macht van de voorspraak van het hart. De goede uitwerking van de onvrijwillige hongerkuur van Lamech. Lamechs berouw en de erbarming van de Heer
184. Danken met de mond en danken met het hart. Lamech is bekeerd en wil de stenen tafel weer reinigen
185. Lamech erkent en prijst Gods vaderlijke liefde en goedheid. Hoe het berouw en de liefde van de bekeerde het vuil van de zonde in puur goud veranderen
186. Lamech krijgt van Kisehel de opdracht om een tempel te bouwen als bewaarplaats voor de kostbare, heilige tafel
187. De goede boodschap van Lamech aan zijn volk. De ongehoorzame knechten van Lamech. De knechten krijgen een wonderbaarlijk versterkend maal
188. Kisehel onderwijst Lamech in het verwerken van gouderts. Thubalkaïn wordt een ambt aangeboden
189. Het maal op het tempelplein. Kisehels woorden over de bestemming van de vrouw. Sethlahems troostende woorden tot de vrouwen en de meisjes
190. Sethlahems opdracht aan de vrouwen en meisjes. Thubalkaïns aankomst. Het gesprek tussen Kisehel en de ruwe Thubalkaïn
191. De brutale Thubalkaïn, verlamd door de macht van Kisehels wil, wordt tot vriendelijkheid en waarachtigheid opgevoed
192. Thubalkaïns tactische sluwheid wordt door Kisehel openbaar gemaakt
193. Thubalkaïns inzicht, berouw en de bevrijding van zijn voeten. Thubalkaïns wens en Kisehels belofte
194. Thubalkaïns juiste en ontroerende gebed. Kisehels dankgebed. De vaderlijke stem uit de wolk
195. Thubalkaïns aanwijzingen om het goud te winnen. De intocht in de residentie van Lamech
196. De voorbereidingen voor het feestmaal. Het overbrengen van de heilige tafel naar de troonzaal van Lamech. Kisehels woorden over de waarheid als bevrijding
197. Lamechs grote, van liefde vervulde verering van God. Thubalkaïns verwondering. Kisehels woorden over het zuiverende vuur van de liefde
198. Lamechs woorden over de overwinning en zijn deemoedige bekentenis. Kisehels beantwoording
199. Een valse Naëhme verschijnt als drogbeeld. De verzoeking en twijfel van Lamech en Thubalkaïn
200. De ontmaskering van de valse Naëhme
201. Kisehels woorden over broederschap en het gelijke aanzien onder de mensen. Over het ware koningschap
202. Het maal in de eetzaal. Thubalkaïn kiest zijn bruid. De huwelijksvoltrekking
203. Het tumult in de stad. Kisehels krachtige woorden tot de bevreesde Lamech en de bange bruiloftsgasten
204. De strijd met de rebellen
205. Lamechs en Thubalkaïns dank voor de kracht van God in de mens. Kisehel woorden over de verzoekingen van de mens
206. Lamechs gedachten van twijfel over het wezen van de begeerte en de verzoeking. Kisehels verklaring van de vrijheid van de menselijke wil aan de hand van een voorbeeld
207. Lamechs verdriet over het feit dat de mens niets verdienstelijks kan doen voor God. Kisehel wijst op de deemoed als begin van de zuivere liefde
208. Lamechs gelofte en liefdesverbond met de Heer. Kisehels getuigenis over de satan, de onzichtbare, grootste vijand
209. Het bezoek aan de tempelplaats. De door de Heer gezegende ijver van de goudbewerkers van Thubalkaïn. Bezigheid als middel tot instandhouding en versterking van het leven
210. De aankomst van de arbeiders die voor de bouw van de tempel opgeroepen zijn. Het visioen van Mura, de bouwmeester. Hij wordt door Lamech beloond en aangesteld als tempelbouwmeester
211. Mura's dorst naar licht. Lamech raadt hem aan om geduld te hebben. Het markeren van de plaats waar de tempel gebouwd wordt
212. Mura's aanwijzingen voor de opzichters die de bouw van de tempel gaan uitvoeren. Kisehels aanwijzingen voor de orde in de staat en het uitzenden van vijf boden naar de andere steden
213. Kisehels en Lamechs rondgang in de stad Hanoch. Het bezoek aan de slangenberg en de reiniging daarvan door Kisehel
214. Het mooie uitzicht vanaf de slangenberg. De geestelijke betekenis van de reiniging van de slangenberg
215. Hoe het geloof zich tot de liefde verhoudt, en de liefde ten opzichte van wijsheid. De gelijkenis van de maagd en de twee vrijers
216. Lamech kent zichzelf. De liefde als de juiste weg tot God. Lamechs verzoek om nog een gelijkenis en Kisehels wijze, afwijzende antwoord
217. De grote volksverzameling voor het koninklijk paleis. Lamechs woorden tot zijn juichende volk. De verrukkelijke woorden van de onbekende oude tot het volk
218. De vreemde spreker maakt zich als de hogepriester Henoch bekend. Lamechs vurige liefde tot de Heer
219. De verering van de heilige naam op de plaat in Lamechs troonzaal. Henochs woorden over de liefde als de enig ware verering van God
220. God als de oneindige liefde en wijsheid is de eeuwige waarheid. De bestemming van de mens
221. Het maal in Lamechs eetzaal. De aankondiging van de voltooiing van de tempel. De afrekening van de bouwmeester. Henochs toespraak tot de werkmeesters
222. Thubalkaïns overdreven eerbetoon aan Henoch. Henochs woorden over de ware verering en over het huwelijk tussen bloedverwanten. De gewijde nacht op de gereinigde berg
223. De hevige wind en de vlammenzee tijdens de morgen. De stem van de Heer boven de kring van vlammen. De zonsopgang en de nieuwe gast van de hoogte
224. Henochs uitbundige liefde spreekt tot de heilige Vader. De heilige Vader billijkt de overmatige liefde van Henoch. De bekering van Lamech als getuigenis van de macht van de goddelijke liefde
225. Lamech vraagt naar de naam van de jonge Man en Kisehel antwoordt ontwijkend. De woorden van de jonge Man tot het volk
226. Lamech en de door hem nog steeds niet herkende heilige Vader in de troonzaal. De Heer als de sleutel en de deur
227. Het maal in de eetzaal. Lamech wordt tot priester van zijn volk benoemd. Henochs woorden over het priesterdom en het koningschap. Het verzuimde tafelgebed. De heilige Vader maakt Zich aan Lamech bekend
228. De woorden van de Heer over de ware godsverering
229. Lamech stelt vragen over het lichamelijk uitdrukken van gevoelens. Wat de zuivere liefde doet, is voor God gerechtvaardigd
230. Lamechs dwaze behoefte aan wetten. De verklaring van de Heer over het gericht in de wet en de vrijheid in de liefde
231. Lamechs dwaze vrees voor de toom van de Heer. De Heer spreekt verhelderende woorden over de `toorn' Gods
232. Hoe de juiste liefde tot God er uitziet. De gelijkenis van de vorst en zijn kinderen
233. Lamechs goede toespraak tot zijn volk over het ware offer van het hart en zijn verzoek aan de Heer om inlichtingen over zijn beide vermiste zonen Jubal en Jabal. De troostende woorden van de Heer
234. Lamechs vergeefse poging om de voor hem te zware heilige tafel te dragen. 'Zonder Mij zijn jullie tot niets in staat, maar met Mij werkelijk tot alles!'
235. De woorden van de Heer over de zware last van de wet. Waarom een mens een goddelijke wet nooit geheel kan vervullen. Het gebod van de liefde en de deemoed van het hart
236. De ondoordringbare volksmenigte voor de uitgangspoort van het paleis. Lamechs verlegenheid. Liefde en geduld als de voornaamste sleutel bij hindernissen
237. Lamech opnieuw in verlegenheid wegens de voor hem uittrekkende volksmenigte. Over vrolijk zijn en over zaligheid als de bestemming van de mens
238. De pracht en de inrichting van de tempel. De orde van de tempeldienst
239. Lamechs bange en droevige gedachten bij het altaar. De geruststellende verklaring van de Heer over het doel van de tempelorde. De zegening van het altaar
240. Het altaar met de twee cherubijnen en de wolkenzuil. Henochs verwondering over de majestueuze altaarschikking in de laagte en de verklaring van de Heer. De Heer wordt weer onzichtbaar
241. Henochs woorden over de nutteloosheid van een opgelegd geloof en een door de zichtbare aanwezigheid van God afgedwongen liefde tot de Heer. Het wezen van de deemoed
242. Henochs woorden aan Lamech over zijn taken als priester in de tempel. Voorschriften voor het onderzoeken van de bezoekers in de voorhof van de tempel
243. Lamechs verwondering over de pracht van de tempel en zijn onvermogen om de geestelijke betekenis van de tempelbouw te begrijpen. Henochs woorden over de noodzaak, dat de opperpriester van de tempel door God wordt onderwezen
244. De terugkeer van het gezelschap in de stad en in het huis van Lamech. De volksoploop. Henochs goede raad en Lamechs doeltreffende verklaring aan het volk
245. Henochs woorden over het wezen van de voeding. Een vermaning tot matigheid
246. Lamech laat een broederlijk feestmaal voor de armen en gevangenen bereiden. De verwondering van Brudal, de keukenmeester, en zijn gevangen gehouden familie
247. Henochs en Lamechs samenspraak vanwege de vertraging van het feestmaal. Henoch legt de geestelijke overeenkomst uit van de tempel en het binnenste van de tempel
248. De bijeenkomst van de gasten in de troonzaal. De wonderbaarlijke vruchten op de tafels. De zetel en de oorsprong van het boze in het menselijke hart
249. Het grote maal. De strijd tussen de te laat gekomen armen en de dienaren voor de deur van de zaal. De halfnaakte arme als de Heer Zelf
250. Henoch en de Heer als een Arme. Over het wezen van de almachtige Godheid en over de armoede van de Vader
251. Henochs ontroering over de vrijwillige armoede van de Vader. De openbaring van de Heer over de grootte van Zijn vaderliefde voor Zijn kinderen. Aanduiding over de menswording en de offerdood van de Heer
252. Henochs bedenkingen over de offerdood van de Heer. De grote onthulling van de Heer over het wezen van Gods liefde, leven, licht en wijsheid. Over de godmens Jezus als vleesgeworden Woord van God
253. De twijfel en opvattingen van verschillende gasten omtrent de geheimzinnige Arme
254. Het wantrouwen van de arme gasten ten opzichte van Lamech. De goede raad van de I leer en Lamechs broederlijke woorden aan de arme gasten
255. Lamechs troonrede over de zichtbare aanwezigheid van de heilige Vader in de gedaante van de arme Man. De dreigende woorden van de twijfelaars onder de gasten. De ernstige woorden van de Heer tot de twijfelaars
256. Lamech in gesprek met de twijfelaars over de goddelijkheid van de arme Man. Het eenzijdige godsbegrip van de twijfelaars
257. De Heer in gesprek met de blinde verstandsmensen. Deemoedige liefde tot God als de weg tot het licht. De geestelijke leiding en ontwikkeling van de mensheid tot de vrije wil
258. Het overleg tussen de twijfelaars. De hoogst wijze woorden van liefde van een van de twijfelaars, die aan de borst van de Arme de Vader herkent
259. De twijfelaars herkennen allen de Vader. De woorden van de Heer over de verschillende godsvoorstellingen van de mensen en de oorzaak daarvan
260. De woorden van de geestelijk blinde verstandsheld
261. Het antwoord van de Heer: gebrek aan deemoed, liefde en goede wil als oorzaken van de blindheid van de twijfelaar. De uitzichtloze weg van het verstand als weg naar het licht
262. De door de Heer terechtgewezen twijfelaar in gesprek met een van zijn vrienden
263. De door zijn vriend beleerde twijfelaar op weg naar erkenning van de Heer
264. De vrees van Terhad, de nieuwe bekeerling, voor de Heer. De licht- en troostvolle woorden van de Heer tot de vreesachtige Terhad
265. Terhads goede toespraak en vurige liefdesverklaring aan de Heer. De ontroering van de Heer en de grote belofte over de geestelijke missie van de aarde
266. Het goede getuigenis van de Heer over Terhad. Over het gericht en het voor komen daarvan. Terhad aangesteld als opperste wachter van de voorhof van de tempel
267. De ontevreden, afgunstige mopperaars. Het antwoord van de Heer aan de mopperaars
268. Lamechs dank voor de aanstelling van Terhad tot hoofdwachter van de voorhof van de tempel. Het plan van de Heer voor een tempel op de gereinigde slangenberg. De Heer wordt wederom onzichtbaar
269. Henochs wijze woorden over het wezen van God en het geestelijke zien. De stem van de Heer in het hart van de mens. Waarschuwing voor valse profeten
270. De nachtrust van de gasten in het huis van Lamech. Het heerlijke woord van de Vader aan Lamech over het innerlijk stil zijn bij het gebed
271. Henochs morgenwijding en zijn woorden tot de broeders. Het geestelijke brandoffer in de morgen op de gezuiverde slangenberg
272. Het ochtendmaal en het wegzenden van de gezegende armen. Henochs afscheidswoorden tot Lamech en zijn plotselinge verdwijning
273. Henoch en de zeven boden op weg naar de hoogte. Het avontuur met de draak De leugenachtige woorden van de draak over God en Zijn schepping
274. Het tweegesprek van Henoch met de draak. De draak verdwijnt
275. De woorden van de draak hebben een betoverende uitwerking op de zeven boden. Henoch zet helder uiteen hoe volslagen nietig de leugenachtige woorden van de draak zijn. Oorzaken van verzoeking
276. De aankomst en de ontvangst op de hoogte. Henochs vermanende woorden tot Kisehel, die bevreesd is voor de Heer. Uranions vraag naar de toestand van de laagte en Henochs verslag
277. De begroeting van de teruggekeerden door Adam en de stamvaderen. Adams vloed van vragen aan Henoch. Henoch maant tot geduld. Pura's en Naëhme's ontmoeting met de vreemde man uit de middag
278. De vreemde Man onderhoudt zich met Pura, Naëhme en Ghemela op de heuvel van de verwekking. De ontzetting van de andere vrouwen
279. Uranions goede antwoord aan de schreeuwende vrouwen. Ghemela en de vreemde Man, die Zich tenslotte als de Heer bekendmaakt. De liefdesscène op de heuvel en het getier van de andere vrouwen. Henoch en de Heer.
280. Adams nieuwsgierige vraag en Henochs antwoord. Purista wordt door de Heer uitgenodigd op de heuvel. De ergernis van de vrouwen. Een evangelie voor de vrouw door Eva. Henoch en Sehel. De verheerlijking van Sehel