[2] Na het beƫindigen van het loven en prijzen vroeg Adam aan al zijn kinderen: 'Wat denken jullie? Het is vandaag de dag van de geschillen, - zullen er zich vandaag geen twistzieke wijsgeren uit de middag, geen piekeraars uit de avond en geen sceptici uit middernacht hier vervoegen?
[3] Tot nu toe zie ik tenminste uit geen enkele richting iemand onze woningen naderen!
[4] Waarlijk, wanneer er vandaag niemand komt, dan zal dat door mij als een van de grootste wonderen worden beschouwd, dat ons blijvend geschonken is door de allerheiligste zichtbare tegenwoordigheid van Jehova!'
[5] Maar Abedam, de bekende, antwoordde op de vraag van Adam als volgt: 'Luister, eerbiedwaardige vader, de dag is nog nauwelijks begonnen; verheug je daarom niet te vroeg!
[6] Zie, onze gedachten en onze woorden evenals onze werken zijn niet onopgemerkt; want mijn grote Naamgenoot kan zich even goed onzichtbaar in ons midden bevinden, zoals Hij gisteren nog zichtbaar te midden van ons heeft gewandeld.
[7] Als jullie je vanwege een tijdelijk voordeel verheugen, zie, dan is Hij bij de hand om voor jullie weldra al het wereldse, waarover je je zo graag verheugt, te vernietigen!
[8] Daarom ben ik van mening dat je niet te vroeg moet juichen; want anders schuift Hij je juist vandaag zoveel twistzoekers op je dak, dat jullie vandaag helemaal niet met hen klaar komen, en bovendien nog twistzoekers van de meest spitsvondige soort, die niets begrijpen, niets inzien, en daarom in al hun uitspraken het grootste gelijk willen hebben!
[9] Maar hoe aangenaam het is met zulke broeders te spreken, die een kop van steen en een borst van ijzer hebben, - vaderen, dat heb ik helaas maar al te dikwijls ondervonden!
[10] Daarom denk ik dat jullie niet te vroeg moeten juichen, maar Hem, de Heer van alle twist, vragen of Hij voor de verdere toekomst al het zinloze getwist verre van ons wil houden en daarentegen voor allen een juist licht wil laten gloren, opdat al het getwist eens tot een eind komt!
[11] Zie, lieve vaderen, dat is mijn mening, die ik weliswaar aan niemand op wil dringen - en wel het allerminst aan jullie vaderen van het hoge midden!
[12] Maar toch zeg ik, nu ik toch aan het spreken ben: laat niemand zich op zijn leraarsambt beroemen en in zijn hart jubelen dat de Heer hem tot leraar gemaakt heef' en tot een profeet; want de leraar en de profeet zijn niet geliefd, maar hooguit geacht en gevreesd.
[13] Ik zeg echter: Abedam bedankt voor een dergelijke onderscheiding als hij daardoor de liefde moet ontberen! Daarom wil ik wel graag als leraar van de liefde door daden werkzaam zijn, maar houd mij zover mogelijk uit de huurt van een strijd over de wijsheid! En zou ik ook door de geest weten dat de Heer morgen met de hele aarde zou doen wat Hij eergisteren met die berg in het morgenland heeft gedaan, waarlijk, ik zou Hem vragen dat ik het niet aan de mensen hoefde mee te delen, want daardoor zou ik wel hun vrees, maar zeker niet hun liefde opwekken! - Ik bedoel maar, dat is ook een wijsheid!
[14] Broeder Henoch, ik zeg het je, jou is wel het zwaarste ambt ten deel gevallen!
[15] Waarlijk, als ik jou geweest was, dan zou ik het eerder drie, ja zevenmaal voor de voeten van de Heer hebben neergelegd, alvorens het aan te nemen!
[16] Geloof me, lieve broeder Henoch, het ambt zal niet eenvoudig zijn! Jij bent geheel en al liefde en zult ook louter liefde prediken, - maar daardoor tijdens je leven allerminst ontvangen!
[17] Want het maakt geen verschil, of je een leraar van de wijsheid of van de liefde bent, omdat juist in de liefde de allerhoogste wijsheid schuilt.
[18] Je zult dus wel de grootste achting genieten, - maar slechts heel weinig broeders en zusters zullen je omarmen!
[19] Voor mij is echter de omarming van een broeder, en ook die van een zuster, meer waard dan de hoogste achting van de hele wereld!'
[20] Hier zweeg Abedam. Allen verwonderden zich over zijn wijsheid en Henoch spoedde zich naar hem toe en zei:
[21] 'Broeder, je hebt helemaal juist gesproken! Alles wat je hebt gezegd, voel ik duidelijk in me, maar hoe is dat nu nog te verhelpen?'
[22] En Abedam zei tegen hem: 'Broeder, geloof me, Hij is in ons midden, en dan is immers alles makkelijk te verhelpen! Zie, wij hebben immers een levend, open oog voor Hem; dat is ons hart!
[23] Laten wij daarom alles wat ons bedrukt, aan Hem voorleggen in ons hart, en Hij zal er zijn en verzachten wat ons bedrukt!
[24] Zo meen ik het en ik geloof dat het juist is!
[25] Of denk jij dat het anders is?'
«« 143 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.