[2] 'Vrouwen en meisjes, verzamel de resten en doe ze in een mand, zodat de spoedig terugkerende vrouwen ook hun gerechte deel ter verzadiging zullen vinden!
[3] Neem de manden op en ga daarmee naar de stad! Breng in het huis van Lamech alles op orde en veeg alle vertrekken, zodat ze schoon worden om de nieuwe koning te ontvangen, die nu een lieve broeder voor ons is geworden! Ga dus en doe wat jullie is opgedragen! Amen.'
[4] En meteen begonnen de vrouwen en meisjes met het opgedragen werk en loofden en prezen Mij, omdat zij waardig waren bevonden door Mijn boden aan het werk te worden gezet.
[5] Toen deze vrouwen en meisjes zich naar de stad hadden begeven, kwamen daar ook reeds de andere drie terug met achter zich de ruige Thubalkaïn met een groep flinke mijnwerkers, die al waren voorzien van allerlei werktuigen, die ze voor de mijnbouw nodig hadden.
[6] Toen zij bij Lamech waren aangekomen, nam Sethlahem allereerst de vrouwen onder zijn hoede, bracht hen naar de mand en zei dat ze zich met spijs en drank moesten laven en sterken. Toen de vrouwen dat hoorden, straalde hun gezicht van een bijna bovenaardse vreugde.
[7] En zij begonnen Mij luid te loven en te prijzen en zeiden daarna tegen Sethlahem:
[8] 'O grote bode van Degene wiens naam onze tongen nooit waardig zullen zijn uit te spreken, zijn wij de genade nog wel waard om deze spijzen, die jullie zeker gezegend hebben, tot ons te nemen, en kunnen wij dat nog wel?'
[9] En Sethlahem antwoordde de drie vrouwen: 'Als ik het jullie zeg, waarom vraag je dan nog? Vraag daarom niet meer, maar wees opgewekt, en eet en drink in alle vreugde van je hart!
[10] Wanneer jullie je gesterkt hebben, loof dan God de Heer, neem vervolgens de mand op en ga naar de stad, en doe in het huis van Lamech wat de andere vrouwen daar al doen! Amen.'
[11] Met deze opdracht waren de drie vrouwen ook geheel tevreden, gingen naar de mand en aten en dronken; en nadat zij door hun grote vreugde God in hun hart hadden geloofd, stonden zij op en snelden naar de stad naar het huis van Lamech.
[12] Maar tegelijkertijd, terwijl Sethlahem alles met de drie vrouwen besprak, begonnen ook de enigszins bruuske onderhandelingen van Kisehel en Lamech met Thubalkaïn.
[13] Toen Thubalkaïn met zijn groep voor Lamech en de boden stilstond, nam hij meteen een zware hamer van zijn schouder en sloeg daarmee zo geweldig op de grond, dat deze een paar honderd meter in de omtrek beefde, en vroeg toen met rauwe stem:
[14] 'Vader Lamech, wat wil je van mij dat ik zal doen? Moet ik soms deze zeven grote berglummels met mijn hamer te lijf gaan? Of heb je nieuwe wapens nodig?
[15] Of moet ik de toppen van de bergen soms ietsje verlagen? Zeg, wat je wilt dat ik zal doen!'
[16] Maar Lamech zag Thubalkaïn veelbetekenend aan en op Kisehel wijzend zei hij: 'Niet ik, maar hij daar zal je zeggen wat je te doen hebt!
[17] Poch niet te veel met je zware hamer, anders kon die wel eens te zwaar voor je worden!'
[18] Hierop wendde Thubalkaïn zich dot Kisehel en vroeg hem: 'Waarom meld je je niet, als jij me hebt laten roepen?! Ben je soms zo bang voor mij, of versta je mijn taal niet? - Spreek op, als je tenminste kunt spreken!
[19] De vrouwen hebben iets over een vondst van een edel metaal gezegd; zeg me wat daarmee aan de hand is?!'
[20] En Kisehel richtte zich op en zei op vragende wijze tegen Thubalkaïn: Zeg mij eerst waarom je met je hamer hard op de grond hebt geslagen en waarom je ons `berglummels' hebt genoemd, - dan pas zal ik je zeggen wat ik wil! - Spreek dus! Amen.'
[21] En Thubalkaïn vertrok zijn gezicht in duizend grimmige plooien en zei woedend als een vonkenregen uit een smidsvuur: 'Wat zeg je, ellendig schepsel?! Jij roofvogel van de mooie vrouwen uit de stad van mijn vader?!
[22] Zal ik je meteen je schedel inslaan - of straks pas?!
[23] Kijk eens aan, dat klaplopend gespuis afkomstig van de bergwanden wil zelfs nog eerbetoon van ons?!
[24] Het zou werkelijk zonde van mijn hamer zijn om er zo'n domme kop mee te verbrijzelen!'
[25] Hierop wendde hij zich tot zijn ploeg en zei tegen hen: 'Ga weer terug met mij; want voor zulke lummels is ons vakmanschap niet geschapen!
[26] Opdat jij grote domkop, echter weet waarom ik je een `lummel' noem, zeg ik je: omdat je er een bent! En dat is ook je grote geluk, want als je iets minder dom was dan je van nature bent of althans lijkt, dan had je in plaats van dit antwoord mijn hamer te proeven gekregen en zou je hebben kunnen zeggen hoe die je gesmaakt had! - Begrijp je dat?!'
[27] Daarop legde Thubalkaïn zijn hamer weer op zijn schouder en wilde gaan.
[28] Maar Kisehel hief zijn hand op en bulderde: 'Thubalkaïn! Ik zeg je dat je blijft! Amen.'
«« 190 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.