Lamechs gedachten van twijfel over het wezen van de begeerte en de verzoeking. Kisehels verklaring van de vrijheid van de menselijke wil aan de hand van een voorbeeld

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 206 / 280 »»
[1] Hierna waren allen weer opgewekt en blij; alleen Lamech kon niet echt tot zichzelf komen en scheen vervuld te zijn met gedachten.
[2] Kisehel merkte dat wel en ging daarom naar Lamech toe en vroeg hem: 'Broeder Lamech, wat ben je nu nog allemaal aan het verwerken in jezelf? Zeg me ronduit wat het is datje nog zo bezighoudt! Vrees niet; want nu zijn wij immers broeders en moeten eensgezind zijn! Zeg mij daarom maar onverbloemd wat jouw ziel nog zo sterk bezighoudt, als je dat wilt! Amen.'
[3] Lamech dacht een poosje na, ordende zijn gedachten en zei tenslotte: 'Machtige vriend en broeder! Zie, het is niet onterecht dat je mij dat vraagt; want sterke gedachten van twijfel waren rond in mijn ziel, en ik weet werkelijk niet wat ik eruit op moet maken!
[4] Je zult mij daar vast en zeker het beste mee kunnen helpen!
[5] En omdat je me er al naar hebt gevraagd, wil ik je nu ook zeggen wat mij vooral bezighoudt, - luister dus; want het wezen van mijn gedachten luidt als volgt:
[6] Zie, ik weet niet wat al die voortdurende verzoekingen te betekenen hebben en heb de volgende overwegingen ertegen: Ik heb mijn leven lang vele vreselijk slechte dingen gedaan; maar waarom heb ik dat eigenlijk gedaan?
[7] Omdat ik niet anders kon; met mijn gemoed, met mijn hele natuur was het dusdanig gesteld, dat ik zo heb moeten handelen!
[8] Want tot elke handeling werd ik door een hevige begeerte aangezet, die ik evenmin kon weerstreven als een hevige storm van de elementen!
[9] Maar wie heeft zo'n erge begeerte in mij doen ontstaan, wie heeft die teugelloze begeerte in mijn borst gelegd? Heb ik dat gedaan? Kon ik wel zoiets doen? Want ik weet toch niet in het minst wat die begeerte in mij eigenlijk is en waar zij vandaan komt!
[10] Door zo'n begeerte verricht ik al mijn daden; kan ik er iets aan doen dat ik ze heb verricht? Werd ik daartoe niet zeer sterk gedreven door mijn begeerte?! En in die begeerte schuilt immers alle verzoeking!
[11] Maar als de mens door zo'n onoverwinnelijke kracht in zichzelf in verzoeking komt en met zijn eigen zwakheid een verzoeking niet de baas kan, - zeg me dan wie eigenlijk schuld treft als de mens zwicht voor die machtige verzoeking!
[12] En als de mens onmogelijk de kracht in zich heeft om zo'n verzoeking te weerstaan, waar is die verzoeking dan voor? Waartoe dient ze eindelijk?
[13] Zie, machtige vriend en broeder, dat zijn mijn gedachten! Geef mij daarover slechts een korte opheldering, en ik zal dit punt van twijfel mijn hele leven lang niet één gedachte meer waardig keuren!'
[14] En Kisehel antwoordde Lamech daarop het volgende: 'Broeder Lamech, voor de geest is niets gemakkelijker te begrijpen - dan juist dit!
[15] Zie, stel het geval dat het ook voor jou mogelijk zou zijn een mens te scheppen met een vrije wil! Je wilde het, en hij bestond dus ook; jij had hem met allerlei talenten en bekwaamheden toegerust en zei dan tegen hem:
[16] `Nu, jij mens, ik heb je vanuit mijn kracht geschapen en ik zeg je, je bent vrij en je kunt doen wat je wilt!' Zal nu deze door jou geschapen mens werkelijk reeds vrij zijn? – O, neen, want hij weet immers nog niet wat vrijheid is!
[17] Hij zal ook helemaal niet gaan handelen volgens de talenten en bekwaamheden in hem, maar hij zal erbij staan als een met water gevuld vat, vol - zij het ook met het zuiverste water. Wat moet jij dan eigenlijk doen om hem daadwerkelijk vrij werkzaam te laten zijn? - Je zult hem toch ook een begeerte tot handelen moeten inblazen.
[18] Als hij die nu in zich zal hebben, dan zal hij met alles omgaan zoals die begeerte hem stuurt; zal een dergelijk handelen dan ook vrij en geordend zijn? - Je zegt: `Absoluut niet.'
[19] Goed; zal het dan niet nodig zijn door middel van wetten aan te geven wat hij moet doen of niet moet doen, opdat zijn handelen vrij en geordend zal worden?!
[20] Maar als je de wetten strikt in hem zult vastleggen, dan zal hij handelen als een dier.
[21] Leg je ze te losjes in hem, dat wil zeggen zonder sancties, dan zullen zij hem niet aansporen.
[22] Je moet ze dus moeten sanctioneren, en dan zal de mens pas beginnen, het goede van het verkeerde te onderscheiden, of datgene wat wel en wat niet volgens de orde is.
[23] Om hem dan actief en een vrije geest te laten worden, zullen er van jouw kant toch ook zulke gelegenheden gegeven moeten worden, waarin hij zijn vrije daadkracht zal kunnen beproeven; en zie, die gelegenheden zijn nu precies de door jou zo scherp overdachte verzoekingen!
[24] En zo moet God ons toch ook zulke verzoekingen doen toekomen, anders zouden wij immers gelijk de stenen zijn, of de bomen, of de dieren!
[25] Maar God wil dat wij vrije mensen zullen zijn; dan moet Hij ons dus ook steeds gelegenheden geven waardoor wij werkelijk vrij kunnen worden!
[26] De verzoekingen vanuit de wereld en onze begeerten zijn zulke gelegenheden! Wees daarom maar rustig, en wees verder niet meer bedroefd; pas in je geest zal dit raadsel volledig opgelost zijn!
[27] Wees daarom vrolijk met ons allen! Amen.'
«« 206 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.