Lamech en de door hem nog steeds niet herkende heilige Vader in de troonzaal. De Heer als de sleutel en de deur

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 226 / 280 »»
[1] Toen zij nu voor de deur van de troonzaal aankwamen, ging Lamech snel naar de vreemde Man toe en zei tegen Hem:
[2] 'Vriend, nog veel machtiger ben je dan Kisehel en zijn broeders, en zelfs machtiger dan de hogepriester Henoch, hier is de troonzaal, waarin zich op de troon de allerheiligste naam van God bevindt!
[3] Omdat je over deze naam zo buitengewoon aangrijpend machtig als uit Gods mond tot het volk hebt gesproken, zal het je zeker ook aangenaam zijn deze allerheiligste naam te bezichtigen!
[4] Als je dat graag wilt, nog voor wij een ochtendmaal tot ons zullen nemen, dan laat ik ogenblikkelijk de zaal openen! Want zie, daar op de achtergrond wachten honderd dienstbare mensen van beiderlei kunne; ik hoef hen maar te wenken, dan zullen zij meteen bij de hand zijn en de zware ijzeren deuren voor ons openen!'
[5] En de Heer antwoordde Lamech: 'Waartoe het volk onnodig lastigvallen?! Zie, dat kunnen wij toch ook doen en wel veel gemakkelijker dan het arme, zwakke volk!'
[6] Maar Lamech zei daarop: 'Dat is wel waar; maar de sleutels moeten wij ons toch laten brengen?'
[7] En de Heer antwoordde Lamech: 'Luister, Lamech, Ik Zelf ben de sleutel en de deur! Met Mij kun je alles wat maar gesloten is, openen, en door Mij kun je in het vertrek van het eeuwige leven komen!
[8] En dat Ik ook de sleutel ben waarvoor geen enkele deur veilig is, kijk daarvoor maar eens naar deze deur! Wanneer Ik tegen haar zal zeggen: `Open je!', dan zal zij ook zonder sleutel opengaan!'
[9] Daarop sprak de Heer tot de deur: 'Open je!' en meteen sprongen de twee zware deuren als vleugels zo snel open, dat Lamech helemaal niet kon waarnemen hoe en wanneer het gebeurde.
[10] Hierover verbaasde Lamech zich in hoge mate. Daarom snelde hij weer terug naar Kisehel en zei tegen hem: 'Luister, broeder, dat is iets te veel voor me!
[11] Ik wordt bevreesd en bang voor deze mens, want ik geloof dat hij met zijn woorden ook bergen zou kunnen verzetten!
[12] Zeg me: zou jij dat ook met de macht van jouw wil en jouw woord tot stand hebben gebracht?'
[13] En Kisehel antwoordde Lamech: 'Zeker! - maar alleen, zoals alles tot nu toe, met de macht en de genade van de Heer, want buiten Hem bestaat er geen macht noch kracht, noch enige genade!
[14] En zo is iedereen met de Heer tot alles in staat, maar zonder de Heer tot niets; want alleen de Heer is almachtig en is vanuit Zichzelf tot alles in staat - en niemand behalve de Heer is vanuit zichzelf tot iets in staat!'
[15] En Lamech vroeg Kisehel weer: 'Dus moet deze merkwaardige jonge man toch zeer veel genade van God hebben ontvangen, omdat hij dit teweegbrengt en zich zo zeer onderscheidt van jullie allen?!'
[16] En Kisehel antwoordde: 'Inderdaad mijn lieve broeder Lamech! Hij heeft de hoogste graad van genade uit God en daarom is Hij ook de allermachtigste en de allerwijste!'
[17] Waarop Lamech wederom zei: 'Het komt mij toch wel hoogst merkwaardig voor dat God nu juist deze jonge man meer genade, wijsheid en macht heeft verleend dan jullie hoogbejaarde, ervaren mannen! - Vind jij dat ook niet vreemd?'
[18] En Kisehel antwoordde hem: 'Helemaal niet; zie, zoiets doet de Heer zoals Hij dat wil! Prijkt en geurt een klein bloempje ook niet zelden veel sterker dan de grootste zonneroos? Waarom? Dat weet de Heer alleen!
[19] Maar zie nu, de jonge Man komt bij de plaat; laten wij daarom opletten wat Hij ermee gaat doen!'
[20] Maar de Heer bekeek de plaat slechts en verrichtte helemaal geen verdere ceremoniƫn, maar keerde meteen weer terug en zei toen tegen Lamech:
[21] 'Nu, Mijn vriend, laten we weer gaan, en jij laat ons een ochtendmaal opdienen!'
[22] Lamech was snel bij de hand en zei tegen de jonge man: 'Mijn allerhoogst gewaardeerde vriend, vol gedegen macht en wijsheid! Wij hoeven ons maar naar de zaal te begeven en alles zal reeds in orde zijn!'
[23] En de Heer antwoordde: 'Laat ons dan gaan!'
[24] Hierop liep de Heer aan Henochs zijde voorop, en Kisehel en Lamech met de andere zes volgden Hem.
[25] Onder het lopen uitte Lamech zich tegen Kisehel als volgt: 'Broeder, het kwam mij alweer hoogst merkwaardig voor, dat deze door God zo hooggeplaatste man niet de allerminste buiging voor de tafel maakte, maar haar heel vluchtig heeft bezien en haar toen de rug toekeerde!
[26] Ik zeg je, dit verwondert mij nog het allermeest!'
[27] En Kisehel zei daarop tegen Lamech: 'Lieve broeder, trek je dat niet aan; want dadelijk zal alles je zonneklaar worden!
[28] Doe nu maar precies wat Hij zegt, dan zal dat God zeer welgevallig zijn!'
«« 226 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.