Lamechs dwaze vrees voor de toom van de Heer. De Heer spreekt verhelderende woorden over de `toorn' Gods

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 231 / 280 »»
[1] Na deze woorden verbaasden zich allen, behalve de mensen van de hoogte, en vooral Lamech, want die dacht nu bij zichzelf:
[2] 'Hij ziet er weliswaar buitengewoon goed uit, zodat men, wanneer men naar Hem kijkt, steeds weer nieuwe moed krijgt om weer een gesprek met Hem aan te knopen; dat komt door zijn ogen.
[3] Maar naar deze woorden te oordelen kun je toch niet helemaal staat op Hem maken, daarom zal ik zeker het wijste doen en mij van spreken onthouden!
[4] Want je kunt toch niet weten hoe Hij tenslotte een enigszins domme uitspraak op zal vatten, - en je zou het bij Hem uiteindelijk zozeer kunnen bederven. dat er in alle eeuwigheid niets meer aan te doen is!
[5] Zijn toom moet iets onuitsprekelijk verschrikkelijks zijn!
[6] Men hoeft alleen maar aan de toorn van een almachtige God te denken!
[7] Het zou toch oneindig veel beter zijn in het geheel niet te bestaan, dan naast een toornige God!
[8] Wees dus maar stil, stil mijn domme tong, jij hoogst ellendig stukje vlees in mijn mond! Je zou onze mensheid een mooi lot kunnen bereiden! Een God vertoornen? Om Gods wil!
[9] Neen, neen, ik mag helemaal niet meer aan zoiets denken; want een gedachte aan de mogelijke toom van God is al verschrikkelijker dan alles wat het hele menselijke verstand ooit maar zou kunnen bedenken!
[10] En ik, dom beest van een mens, heb het gewaagd om met Hem net als met een gewoon mens te praten en al mijn domheden voor Hem uit te stallen!
[11] Neen, hoe langer ik nu nadenk en bovendien nog bedenk wat voor een booswicht ik was, des te ontzettender vind ik met ieder ogenblik mijn drieste dwaasheid!
[12] Ik deed daarbij alsof ik Hem, God, de Almachtige, over het uiten van Zijn wil had willen onderrichten!
[13] Zou Hij uiteindelijk heimelijk al boos zijn? Om Gods wil, wat heb ik, ellendige, domme ezel, eigenlijk gedaan?!
[14] En Zijn ernstige blik nu! Ja, ja, het is zoals ik mij eerst gedacht heb! Hij is heimelijk vertoornd!
[15] Wie zal me nu voor Hem beschermen wanneer Hij misschien Zijn toorn over mij laat losbarsten?
[16] O, als Hij mij nu deze keer maar mocht sparen! Dan zou ik mijn hele leven stom willen zijn!
[17] Hij spreekt ook niet meer, noch met de Zijnen noch met iemand van ons!
[18] Dat is reeds een zeker teken dat Hij geweldig boos is!
[19] Wees nu ook stil, mijn hart, en wacht met grote vrees, angst en beven op de verschrikkelijke uitbarsting! - O, ik ben verloren, ben voor eeuwig verloren!'
[20] Hier kwam de Heer naar Lamech toe, keek hem heel vriendelijk aan en zei toen tegen hem:
[21] 'Mijn lieve Lamech, met wat voor ellendige, alleronwaardigste gedachten over Mij verscheur jij je hart?!
[22] Hoe stel jij je een toornige God dan wel voor?!
[23] Zie, liefde en toom zijn de grootste tegenstellingen die een allerdiepst nadenkende geest zich ook maar ooit kan denken!
[24] Liefde is het alles eeuwig in stand houdende principe, en toom het alles eeuwig vernielende principe.
[25] Zou er dus ook maar enigszins toorn in Mij mogelijk zijn, dan zou die immers alle liefde vernietigen en daarmee alles wat door die liefde werd geschapen, - ja uiteindelijk zelfs zichzelf!
[26] Zie, alles is er nu nog; waar zou dan Mijn toom zijn?!
[27] Een mens kan wel vertoornd worden; want opdat zijn vrijheid op de proef gesteld kan worden is er een verwijdering tussen hem en Mij, en is hij tijdelijk een tegendeel van Mij. Daarom kan hij zich ook alleen door zijn liefde tot Mij weer met Mij verenigen, - maar Ik, als de allerzuiverste liefde, ben absoluut niet tot toorn in staat!
[28] Ja, eens was de liefde in Mij ook door de toorn omgeven; maar toen was de oneindigheid ook nog ledig, zonder enig schepsel, zowel geestelijk als materieel!
[29] Maar de liefde greep de haar bedrukkende toorn en plaatste hem als lichamelijk wezen buiten Zichzelf.
[30] En zie, uit deze toorn zijn toen al de talloze geesten, zonnen en werelden, deze aarde en alles wat op haar is, geschapen!
[31] Wil je dus in waarheid Gods toorn zien, kijk dan naar de geschapen dingen; deze zijn de toorn Gods!
[32] Zij zijn echter niet enkel toom, maar Mijn liefde is allerwegen het machtigste wezen daarbij.
[33] Deze onderhoudt en draagt nu alles, en buiten haar is er geen enkele macht die sterker is dan zij.
[34] Daarom moet de mens ook niet aan de wereld hangen, maar zich geheel van haar losrukken, opdat hij er tenslotte niet door wordt verslonden en dus ook niet in Mijn toorn geraakt! Want de wereld is immers Mijn geketende toom; wie met de wereld is, die zal ook eeuwig door haar aan de dood gekluisterd zijn!
[35] Maar wat je bij Mij als `toom' aanzag, zie, dat is enkel Mijn goddelijke, allerlevendigste liefdesijver, die in feite Mijn erbarming is!
[36] Daarom kun je tegenover Mij wel zeggen watje wilt, en Ik zal niet boos op je worden, maar je wel onderwijzen als je dwaze gedachten hebt!
[37] Deel Me dus onverholen mee wat je nog op het hart hebt, dan zal Ik je een handje helpen; spreek dus! Amen.'
«« 231 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.