[2] En de hoge Abedam zei daarop tegen hem: 'Nu heb je dan toch gezien en je er werkelijk van overtuigd hoe ijdel je vroegere vrees was!
[3] Zo zuiver als je nu vanuit Mij hebt gesproken, zul je ook van nu af aan uit Mijn naam tot het volk spreken, namelijk tot je vaderen, moeders, broeders, zusters en kinderen, jongens zowel als meisjes.
[4] Zie, dat is van nu af aan op iedere sabbat jouw voornaamste taak! En als Ik je laat zien dat iemand zich van Mij heeft afgekeerd en zijn ogen op de wereld heeft gericht, ga dan iedere dag naar hem toe, roep de verdwaalde in Mijn naam en zet zijn voeten weer op het goede pad van berouw, deemoed en liefde tot Mij.
[5] Mochten dergelijke gevallen echter zo vaak gaan voorkomen dat je tijd te kort komt, kies dan in Mijn naam een geschikte helper uit jouw school en zend hem goed toegerust op pad en wees daarbij onbezorgd; want Ik zal net zo goed met hem zijn, als met jou!
[6] Degene die je in Mijn naam de handen oplegt, zal Ik ook vervullen met Mijn geest en hij zal net als jij waarzeggen en hij zal ontsteken in vurige liefdesijver voor Mij, waardoor al het gras, elke struik, elke boom, elke berg, al het water, de wind, de lucht, het vuur, de aarde en al het gedierte zich voor hem zal buigen net als voor jou zelf, nu je hogepriester bent.
[7] Wie om zal keren, zal Ik met Mijn genade, liefde en erbarming meer dan halverwege tegemoetkomen.
[8] Zwaai echter zevenmaal Mijn tuchtroede in jouw hand over degene die zijn hart en oor dicht zal stoppen en zijn oog voor jullie zal sluiten!
[9] Bekeert hij zich dan nog niet, verdrijf hem dan uit de gemeente; en als hij huilend en weeklagend met een hart vol berouw terug wil keren, kijk hem dan aan, neem zijn hand, hef hem op en neem hem onder je hoede, breng hem hierheen, richt een gastmaal aan en nodig velen daartoe uit, opdat er onder jullie, omgeven door Mijn vaderliefde, grote vreugde heerst, omdat een verlorene zichzelf hervonden heeft en in zijn hart tot zijn Vader is teruggekeerd.
[10] Waarlijk, dit zeg Ik je, als een mens diep gevallen is en weer volledig terugkeert, dan moeten jullie meer blijdschap voelen over hem, dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering van node hebben!
[11] Want het is niet meer dan billijk dat iemand die levend is, levend blijft; wie zich in het licht bevindt, begaat niet zo gemakkelijk een dwaling.
[12] Het is immers het lot van de zwakken, slechts een geringe last te dragen op goed verlichte wegen.
[13] Als Ik echter aan een sterke in de nacht een zwaardere last te dragen geef, maar hij raakt de weg kwijt en hoort jullie niet roepen en dwaalt lang rond en bereikt geen doel, behalve dan dat hij de nabijheid van ondergang en dood bespeurt en hij keert dan toch uit zichzelf langs de moeizame weg terug en komt wenend bij jullie aan en jullie hebben daardoor een voor altijd verloren gewaande en diep betreurde broeder teruggevonden, zoals Ik een verloren zoon, - zeg Me, is dat niet meer dan die negenennegentig, die hun voeten nooit over de drempel van hun huisdeur hebben gezet, wat natuurlijk wel te billijken is?!
[14] Daarom moet jullie blijdschap groot zijn over de éne die verloren was, ja die dood was en weer tot leven gekomen is.
[15] De rechtvaardige heeft geen reden tot huilen, omdat slechts een lichte last op hem drukt; maar wie een zware last op zijn schouders heeft en eronder bezwijkt en dan huilt, wiens hart is dan zozeer van steen dat hij geen medelijden heeft met de mens die zo hard gevallen is en niet alles in het werk stelt om hem weer overeind te helpen, als het enigszins mogelijk is?!
[16] En kan hij dat niet en moet hij tot zijn grote leedwezen de gevallen broeder onder de last zien bezwijken, zou hem dat niet ter harte gaan?!
[17] Als dan echter de gevallen broeder zich onverhoopt weer opricht, wie zou dan niet van grote vreugde snel op hem toelopen, de doodgewaande broeder aan zijn hart drukken, hem meteen naar zijn huis leiden en een goed versterkend maal voor hem klaarmaken?!
[18] Daarom zeg ik tegen jullie allen die hier aanwezig zijn dat jullie de dwalenden krachtig moeten vermanen; en wie er uit jullie gezicht verdween, die moeten jullie met alle kracht van Mijn liefde in jullie gaan zoeken.
[19] Doch niemand zal de tuchtroede over zijn broeder zwaaien voordat Ik hem zal toeroepen: `Tuchtig hem nu met het vuur van je liefde; laat hem weliswaar de gemeente verlaten, zodat niemand zich aan hem zal ergeren, maar laat je hart hem tot aan het einde van de wereld begeleiden!'
[20] Laat met je laatste afscheidsblik, alsook met alle vorige, je dwalende broeder altijd weten dat hij jouw arme, afgedwaalde en gevallen broeder is en dat hij net als jij een zoon is van Mijn liefde, hoewel een die gevallen is!
[21] Toorn moet jullie geheel vreemd zijn en iedere vervloeking zij verre van jullie mond en dubbel zo ver van jullie hart!
[22] Zoals jullie echter met elkaar zullen omgaan, zo zal Ik Mij ook tegenover jullie gedragen; wie tegenover jullie zal zondigen, die zal ook tegenover Mij zondigen.
[23] Als jullie hem echter zullen berechten, dan zal Ik hem weliswaar ook berechten, maar hoe, dat weet Ik alleen.
[24] Jullie zullen echter daarom je oordeel niet ontlopen; hoe dat oordeel uitvalt, - dat weet Ik ook!
[25] En nu zeg Ik je, geliefde Henoch, laat onmiddellijk een bode zich gereedmaken en zend hem naar de landstreek die gelegen is tussen middernacht en morgen; want daar verlustigt een broeder zich onmatig met een vrouw uit de laagte. Zijn naam is Hored en die van de vrouw Naëhme. Hij weet niet wat hier aan de hand is; laat hem daarom zeggen dat Ik hem laat roepen, en daarom moet hij ook snel hierheen komen! Amen.'
«« 26 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.