[2] Maar Abedam zei tegen hem: 'Doe wat Ik je opgedragen heb, dan word je geholpen; want op de aangeduide plaats heb Ik een geneesmiddel voor je bereid! Ga dus en pak het vlug als je iets aan je Ieven gelegen is en aan Mijn genade, liefde en erbarming! Amen.'
[3] Nu stond Hored op, dankte met een bevend hart en ging daarop onmiddellijk naar de grot, die hiervandaan zo'n tweeduizend flinke passen verderop lag.
[4] Toen hij daar nu aangekomen was, keek hij een tijdlang naar de grote kleurenpracht van het gesteente en begon over de oorzaak van zoiets heerlijks na te denken; maar er schoot hem niets te binnen, wat hem kon bevredigen.
[5] Maar eindelijk kwam hij toch op een goede gedachte en zei als gevolg daarvan tegen zichzelf: 'Wanneer de krachtige straal van de zon gebroken wordt in de welgevormde, gladde en de overal eindeloos verschillend gekleurde, doorzichtige vlakken van dit edele gesteente, dan ontbranden deze kleuren weliswaar zo levendig vanuit dat gesteente in hun onuitsprekelijke pracht en majesteit.
[6] Maar zijn zij daarom zijn eigendom? - O nooit ofte nimmer! Wanneer de zon achter het gebergte ondergaat, dan gaat ook al jouw grote pracht in de diepe nacht onder!
[7] Wat is er dan voor een verschil tussen jou en het meest gewone zandsteen, waar zelfs de mier vlug over wegtrippelt om niet door de grote onvruchtbaarheid leeggezogen en ten slotte morsdood gemaakt te worden?!
[8] Wordt zo niet alles alleen maar door het licht verheerlijkt? - Ja, ja, door het licht; maar, wat is desalniettemin de pracht van alle dingen in het licht? Een leugen, een klinkklare leugen!
[9] Abedam, zoals hij door de vaderen genoemd wordt, zei mij voorheen immers iets over een halve waarheid; - zie, zie, - daaruit begint bij mij een wonderbaarlijk licht op te gaan! Ja, ja, er kan zich waarlijk in ernst heel goed een halve waarheid voordoen!
[10] Wie kan de schoonheid van de vormen der dingen bestrijden, zoals bijvoorbeeld van de bloemen, de edele stenen, de vruchten, de dieren en ook van (ie mensen en nog van talloze andere dingen? Maar hun schoonheid is slechts een halve schoonheid zonder het licht!
[11] Wat is echter het heerlijke licht op zichzelf, wanneer de stralen zich in de lege eindeloosheid zouden verspreiden runder ergens een vorm te treffen en deze te verheerlijken?
[12] Of is de zichtbare vorm van het licht op zichzelf iets waarachtig kenmerkend moois?
[13] Wie zou de zon, de maan, of alle sterren of het licht van een fakkel op zichzelf wat de vorm betreft, mooi kunnen noemen? Dat zijn ze waarlijk niet en reeds het eenvoudigste bloempje heeft van zichzelf meer schoonheid dan de hele zeer eenvormig ronde, schijnbare schijf van de zon, van de maan en de wel helemaal weinig zeggende sterrenpunten!
[14] Ja, ja, dus overal slechts een halve waarheid; de vorm heeft slechts een halve waarde zonder licht en het licht een halve waarde zonder vorm!
[15] Dus zo zal het ook met de mens zijn, als zijn hart zich zonder liefde en vorm wendt en keert.
[16] Net als de zon laat het verstand zijn stralen wel van zich uitgaan; maar wat voor nut heeft dat voor de leegte? Waar niets is, wat voor effect heeft de straal dan wanneer hij op de dorre vlakken van het niets valt?!
[17] Ja werkelijk, in mijn hart is niets; er heerst helemaal niets, geen liefde, geen berouw, geen droefheid, geen vreugde, geen lust, - ook is daar zelfs geen sprake meer van begeerte.
[18] Heb ik soms levenslust? O neen, voor mij is het leven wat de bonte stralen zijn voor de steen! - Heb ik misschien honger of dorst? Ook die voel ik geen van beiden!
[19] Ik moet mijn dwaasheid berouwen; ja, maar welke dan? Omdat mijn hart leeg is en het licht van mijn verstand nutteloos is, omdat het door geen enkele vorm in mij opgenomen wordt?
[20] Het berouw is immers een armzalige dochter van de liefde; maar als de moeder zich nog ergens in het verre veld bevindt, waar moet ik dan de dochter vandaan halen?
[21] Ik ben een dwaas, - dat zei Abedam Jehova tegen mij. Ik ben er ook stellig van overtuigd dat ik er een ben; want Hij, de eeuwige Waarheid, heeft mij dat verzekerd, - dus moet ik wel een dwaas zijn!
[22] Maar waarom ben ik dan een dwaas? Omdat mijn hart zonder vorm en liefde is! Indien het echter leeg is, waarvandaan moet het dan gevuld worden?
[23] Door het licht zeker niet; want waar de straal niets treft, daar doorloopt hij de oneindigheid en keert in eeuwigheid niet meer terug!
[24] Dus, waar kan ik iets vandaan halen om het niets ermee te verzadigen? - Maar - stil, stil! Wat is dat? Wat klinkt daar zo overweldigend heerlijk? O God, - U grote, heilige Jehova, laat me nu vergaan! Neen, neen; laat mij nu juist leven!
[25] Ik verneem klanken, tonen, ach heilige tonen! Het zijn geen woorden, - ik begrijp ze niet; maar zij zijn zonder ze te begrijpen heerlijker, ja oneindigmaal heerlijker dan het meest begrijpelijke woord!
[26] O God, iets wordt me nu al wat duidelijk! Namelijk, - dat ik een grote dwaas ben!
[27] Is het woord niet de vorm van de klank? En toch is hier de enkele klank heerlijker dan zijn vorm!
[28] Mijn wijsheid is nu ten einde; deze verschijning heeft al mijn grondbeginselen weggevaagd.
[29] Heer, hier ligt de zondaar bloot voor U in het stof en kan niets anders meer zeggen dan: O lieve Vader, wees ook mij arme zondaar genadig en heb erbarmen met mij! Uw heilige wil geschiede! Amen.'
«« 35 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.