[2] En zo loofden allen Abedam gedurende lange tijd voor de grote genade; en terwijl de naburige manden reeds voor bijna een derde geleegd waren, had in de mand van Abedam nog niemand een vrucht aangeraakt.
[3] Omdat er aan het loven en prijzen maar geen einde wilde komen keek Abedam Zijn gasten aan en beduidde hen dat zij van de vruchten moesten eten, net zoals de gasten bij de andere manden dat deden; maar zij vroegen Hem daarop om als eerste iets uit de mand te nemen, - wat dan ook onmiddellijk gebeurde, waarop toen allen met hun handen vruchten uit de mand namen en die met grote, blijde eerbied aten en de met sap gevulde kruiken leegdronken.
[4] En zo duurde de maaltijd ruim een uur; maar toch raakten de manden evenals de kruiken niet uitgeput en de laatste vruchten waren ook hoe langer hoe smakelijker, zoals ook het sap in de kruiken steeds fijner en zoeter werd, zodat het einde van de maaltijd, waar niemand als laatste iets uit de mand wilde nemen, volledig op het begin leek, - waar ook niemand als eerste wilde toetasten. En daar zij Abedam Zelf nog dikwijls iets uit de mand zagen nemen, dacht er al helemaal niemand aan om op te houden; alleen Adam merkte dat de zon haar ondergang naderde en hij vroeg aan de hoge Abedam wat er nu gebeuren moest, omdat de tijd van het gebruikelijke voorbranden nabijgekomen was.
[5] De hoge Abedam vroeg daarentegen aan Adam: 'Adam, vertel Me nu eens duidelijk voor wie nu eigenlijk dat voorbranden bedoeld is: voor Mij, of de blauwe lucht en het later zichtbaar wordend gesternte en de nog zichtbare zon en de maan, of misschien voor het volk, of alleen voor jou?
[6] Zie je, Ik weet nauwelijks wat je daarmee ooit verbonden hebt, noch wat je er thans mee zou willen verbinden of ook al werkelijk verbindt; daarover zou Ik graag iets naders van je vernemen.
[7] Voor mij zal of kan deze dwaasheid nauwelijks bedoeld zijn; want als Ik zoiets graag zou willen, dan had Ik het ook allang van jullie verlangd. Omdat Ik dus helemaal niet van zoiets houd en het niet wil en het daarom ook helemaal niet voor Mij bedoeld kan zijn, moet je Me eens vertellen voor wie die verering met dat zogenaamde voorbranden bedoeld is en wat voor goede reden je daarvoor hebt!'
[8] Nu verstomde Adams tong en wel zo volkomen, dat hij niet meer in staat was ook maar één woord over zijn lippen te krijgen.
[9] Dat merkte Abedam en zei daarom: 'Adam, is het niet zó dat jij aan dat voorbranden de meeste vreugde beleefde, omdat je dat eigenlijk heimelijk op jezelf betrok en daarmee wilde aangeven dat de weg naar de poort van het leven alleen via jou loopt? - Daarom moest jouw vuur dan ook vóór het Mijne ontstoken worden en was jij meer op de stipte naleving van het voorbranden dan op het offerbranden zelf gesteld, dat ter verering van Mij bestemd was!
[10] Zie, om die heimelijke reden liet Ik dan ook het voor Mij bestemde brandoffer nog in de voormiddag branden, om het los te maken van jouw grote dwaasheid. Maar toch schijn je niet de minste list te hebben om ie oude domheid te laten varen!
[11] Is dan het maal hij Mij niet meer waard dan het op jou betrokken voorbranden?! Blijf daarom bij de manden en geniet zolang jullie willen en zolang het jullie smaakt! Dat kan ook jij doen, Adam! Mocht echter dat branden je toch liever zijn dan deze levende maaltijd dan kun je je ook immers die vreugde verschaffen; maar je moet wel goed oppassen dat dat vuur niet al te heftig wordt, daar het je dan gemakkelijk zou kunnen grijpen en je verteren! - Begrijp je deze woorden?
[12] Maar Ik zeg je: begrijp ze goed en bedenk dat de aarde van binnen hol is en vol met het bitterste vuur, - en handel zoals het je zint, ofwel voor de dood - of voor het leven! Amen.'
[13] Toen Adam die woorden van Abedam vernomen had, schrok hij geweldig en richtte sidderend en bevend de volgende woorden tot Hem:
[14] 'O Abedam, U bent heilig, goed en vol liefde, genade en erbarmen; maar wee degene die zijn voet maar een haarbreed over de grens van Uw wil zou willen zetten, - want dan is hij ook rijp voor de dood, omdat er bij U geen middenweg bestaat, maar slechts twee uiterste polen, namelijk de pool van het leven en die van de dood.
[15] En zo is het ook met Uw levende woord, dat geen zacht verwijt kent, maar ofwel door de alles overtreffende zachtmoedigheid werelden bouwt of in het tegenovergestelde geval deze net zo snel weer vernietigt.
[16] Daarom vraag ik U; wees mij zwakke man, genadig en barmhartig; want wat eenmaal gebeurd is, kan niet zo gemakkelijk meer ongedaan worden gemaakt. Weest U daarom zachtmoedig tegenover mij en laat mij niet nog dieper zinken dan ik al gezonken ben! Uw heilige wil geschiede! Amen.'
[17] En Abedam antwoordde Adam heel kort: 'Adam, Adam, jij spreekt veel over jezelf; maar Mij ben je volledig vergeten!
[18] Kun jij bevatten wat het betekent dat Ik hier ben, op de slechtste plaats in Mijn oneindige schepping?!
[19] Wat weet jij nu van de eeuwig oneindige heiligheid van God?!
[20] Keer daarom vlug terug en verdiep je niet nog meer in het rijk van de dood, maar verdiep je liever in Mijn liefde en nu wel heel grote genade en erbarming!
[21] Wanneer je tot nu toe slechts twee polen aan Mij ontdekt hebt, dan is dat alleen jouw schuld; vraag maar aan deze pas aangekomenen, - zij zullen je over de derde, de middelste pool, grote wonderen vertellen! Amen.'
«« 41 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.