[2] 'Lieve, heilige Vader, zie, als ik in staat zou zijn om mijn binnenste naar buiten te keren en iedereen mee zou kunnen kijken als ik mijn droomgezicht vertel dan zou het misschien nog bij een gelovig hart aankomen, dat zulke ondoorgrondelijke geheimen op wil nemen!
[3] Maar zullen al deze toehoorders het wel aannemen en zullen zij het wel geloven, als zij hetgeen ik vertel niet tegelijkertijd kunnen zien?
[4] En als zij dan niet in staat zijn om het aan te nemen en te begrijpen, zal mijn vertelling dan niet op een leugen lijken, die ook door niemand die enige wijsheid bezit, geloofd wordt, omdat het een leugen is en er geen waarheid aan ten grondslag ligt?!
[5] Omdat er aan mijn visioen iets ongelofelijks ten grondslag ligt en de vaderen zich er misschien over kunnen ergeren als ik het vertel, - zie, lieve, heilige Vader, dan zou het immers kunnen gebeuren dat het mij op zijn minst net zo vergaat als mijn voorganger Horedon, die door Uw goedheid toch zeker alles wat er te vertellen viel ten beste heeft gegeven!
[6] Want het spreken gaat mij toch al slecht af en als men dan ook nog zulke ongelofelijke dingen moet vertellen, gaat het helemaal verkeerd! Vandaar -'
[7] Hier viel Abedam hem in de rede en zei enigszins ernstig: 'Ja, juist en daarom zul je nu meteen aan je vertelling beginnen, of sterven in je geest voor eeuwig! - Begrijp je deze woorden?
[8] Zie, de woorden van de Vader wil je niet eerbiedigen; daarom zul je echter wel die van je Heer eerbiedigen, als de woorden van je Vader misschien niet genoeg voor je zijn! Mocht echter de Heer je ook nog te weinig zijn, dan zal God Zijn arm over je nek uitstrekken!
[9] Maar Ik zeg je, op dit moment heb je nog het woord van de Vader; als echter het woord van de Heer komt over de luie knechten, dan is het een verschrikkelijk woord!
[10] Maar Gods woorden zijn het donderen van het gericht! Gehoorzaam daarom aan het woord van de Vader, opdat je niet aan knechtschap en het gericht ten prooi valt.
[11] Vertel en deel aan allen alles mee wat je in je gezien hebt! Dat is Mijn wil; begrijp dat goed! Amen.'
[12] Hier pas ontwaakte Jorias weer als uit een droom, bad Abedam wenend om vergeving voor de dwaasheid dat hij zichzelf ooit in zo'n hoge mate kon vergeten en in zijn eigen hart, waar hij door de Vader geroepen werd, niet dadelijk had overwogen wie Degene is die zo genadig was om hem daartoe te roepen.
[13] En omdat hij daarop van Abedam de hoogst troostrijke verzekering kreeg dat de Vader eigenlijk niets te vergeven heeft, omdat Hij Zijn kind niets aanrekent, maar dat Hij de gevallene altijd ophelpt en zo lang naar het verlorene zoekt, tot Hij het vindt en het dan vol liefde op Zijn heilige schouders legt en vervuld van vreugde naar huis draagt, begon hij dan ook meteen als volgt te spreken:
[14] 'Ik stond op een lichte wolk; ik bevond mij in die toestand toen het licht van mijn lichamelijke, voor de aarde bestemde ogen verdwenen was en een ander helderder oog zich in mij ontsloot.
[15] Dat was dan ook alles wat ik om mij heen zag in die wijde oneindigheid; hoven me was niets, onder me en onder de wolk waarop ik stond was ook niets en overal om mij heen was ook niets.
[16] Of de wolk mij moeiteloos door de eindeloze verten droeg, of dat zij in rust was, dat kon ik ook niet zien, want er was immers nergens iets waaraan ik mijn beweging of rust kon afmeten.
[17] Het kwam mij voor of ik daar allang stond, zelfs zo lang alsof ik in deze toestand al bijna een eeuwigheid had doorgebracht!
[18] Door die onverdraaglijke eentonigheid kwam ik uiteindelijk op de gedachte om met mijzelf te gaan praten, en ik zei tegen mijzelf:
[19] `Wat moet dat? Waarom sta ik hier in deze nevelige onderlaag? Ik heb intussen een geweldige honger en dorst!
[20] Wat kan ik dan wel van deze schrale onderlaag afbijten?! - Om nu volledig dood te hongeren, daarvoor ben ik ook niet geschikt; want dat wordt immers reeds bewezen door de eindeloos lange duur van deze rare en beklagenswaardige toestand van mij!
[21] Wat moet ik hier? Wat moet ik nu doen?'
[22] En ik sprak als volgt verder met mijzelf: `Hoe zou het zijn als ik eens een poging zou doen om van deze vervelende en honger en dorst verwekkende wolk af te springen?
[23] Ja, naar beneden in die oneindige diepte! - Het zal toch om het even zijn of ik hier op de lange duur der eeuwigheden op deze wolk te gronde ga of dat ik gedurende mijn val in de diepten der diepten van de oneindigheid ophoud te bestaan!'
[24] Na deze woorden verzamelde ik al mijn krachten, sleepte mijzelf naar de rand van de wolk, sloot mijn ogen en sprong van de wolk af.
[25] Na een tamelijk lange tijd van mijn vermeende val opende ik weer langzaam eerst het ene oog en toen het andere, - en waar was ik? - Hongerig en dorstig als tevoren, op mijn wolk!
[26] Want die kon ik evenmin verlaten als dat iemand zich vanaf de aarde in de oneindige wereld en zonnenruimte zou kunnen verplaatsen.
[27] Toen ik dus inzag dat ik gevangen was, kwam er een grootse gedachte in me op en deze gedachte was God; en God was in die gedachte, - ja, God, U bent het Zelf!
[28] En toen zei ik: `Wie kan U in gedachte hebben, Oneindige, als U niet aanwezig was? Maar ik heb U nu in gedachte, daarom bent U er ook voor mij, hier waar ik U in gedachte heb - en U bent nergens anders voor mij dan alleen daar waar ik U in gedachte heb! Want deze gedachte is immers Uw woord in mij; maar waar Uw woord is, daar bent Uzelf toch ook!
[29] Voordien dacht ik niet aan U. Waar was U toen? - Ja, U was ook hier; maar U wilde Zich alleen maar niet uitspreken! Maar omdat U Zich nu uitgesproken hebt door de gedachte aan U in mij, bent U nu ook wezenlijk hier bij mij en in mij.
[30] Toen ik me in zulke verheven gedachten verloor, viel ik opeens in slaap; in mijn slaap droomde ik dat ik de aarde, die zich aan mijn voeten vertoonde, als een aardbei van honger verslond en ook de maan en de zon en ten slotte de gehele met sterren bezaaide hemel met al zijn vrije wateren. Maar toch werd ik niet verzadigd.
[31] Hier vroeg ik mij weer af: `Hoe kan ik nu nog honger hebben? Heb ik God niet in mij en nu ook de gehele schepping van God in mijn maag?!'
[32] En toen hoorde ik vanuit de lichte wolk die mij droeg opeens de volgende woorden:
[33] `Ook al verslind je de oneindigheid en de eeuwigheid naast hetgeen je reeds verslonden hebt, maar je hebt de liefde niet, dan zul je toch eeuwig honger en dorst lijden; want alleen de liefde is het ware, verzadigende brood en het verkwikkend levende water voor de gehele eeuwigheid en de hele oneindigheid.
[34] Wat is God je van nut zonder de liefde en wat het hele firmament?
[35] Zie, daarom is een kind in de wieg groter dan jij bent, ofschoon je het firmament verslond; want het kind heeft de liefde !
[36] Wend daarom je hart tot de liefde en je zult reeds in één atoom liefde eindeloos meer vinden, dan je oude wijsheid je gaf!'
[37] Na deze woorden ontwaakte ik weer en bevond me weer hier temidden van de vaderen, broeders en kinderen - en ook bij U, heilige, meest liefdevolle Vader! - Dat is dan ook alles wat ik gezien, gevoeld en gehoord heb! Tot nu toe begrijp ik er nog heel weinig van; maar ik denk bij mijzelf: Degene die mij dat droomgezicht gaf zal er voor ons allen ook het licht aan toevoegen!
[38] Daarvoor mijn eeuwige dank en alle liefde; Uw wil geschiede! Amen.'
«« 84 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.