Jorias spreekt over de liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 87 / 280 »»
[1] En de stralende Jorias stond nu op en sprak trouw volgens Abedams wil de volgende woorden tot alle aanwezige vaderen over een uiterst klein deel van de nu in zichzelf gevonden schat, die oneindig is; de woorden die hij tot hen sprak luidden als volgt:
[2] 'Vaderen. broeders, kinderen, moeders, vrouwen en dochters, luister! Waarlijk, waarlijk, waarlijk, geen uiterlijk zintuig van onze ziel kan ooit bevatten wat God, onze heilige, meest liefdevolle Vader, voor diegenen bereid heeft, die Hem alleen boven alles beminnen en hun harten nooit van Hem afwenden, en ook de tong van een mens zal zoiets nooit kunnen weergeven!
[3] Oh, hoe zou dat ook mogelijk zijn, daar woorden tekortschieten en zeker niemand meer in zichzelf een woord zal kunnen vinden waarmee hij in staat zou zijn om nooit vermoede dingen tot uitdrukking te brengen, laat staan dingen die hij nooit gezien heeft! En ook als hij nieuwe woorden zou vormen, wie zal die dan begrijpen en wie zal die eindeloos vele woorden ook nog onthouden?!
[4] Daarom kan hier slechts het kleinste van het kleinste deeltje meegedeeld worden om er enigszins een voorstelling van te krijgen. Ik zeg, lieve vaderen, broeders en kinderen, niet voor niets 'vom er enigszins een voorstelling van te krijgen', want een aards woord is immers nauwelijks meer dan de buitenste schors van een vele honderden jaren oude boom.
[5] En wie kan daarmee het innerlijke, wonderbaarlijke leven van de boom leren kennen, en wie in de boom zelf de machtig geworden kiem en daarin de eindeloze veelheid van hetgeen daarin nog verborgen ligt en pas mettertijd lichthaar voor onze ogen tevoorschijn komt?!
[6] En wie zou ten slotte aan de buitenste schors al die geestelijke wonderen herkennen, die de allerkleinste vezel van het hout in zich bergt.
[7] En hoe daar het blad, de bloem, de vrucht met al de hen omgevende en hen doordringende delen worden voorbereid door vele duizenden geesteshanden, die ze dan op de juiste tijd door al die talloze kanaaltjes naar de uitmondingen aan de twijgjes leiden en ze daar dan nog eindeloos veel wonderbaarlijker ontwikkelen volgens hun bepaalde vorm en volgens alle ons ook maar mogelijk voelbare en waarneembare eigenschappen?!
[8] En zo weinig we van dit alles en van nog oneindig veel meer kunnen zien aan de buitenste schors van de boom, - nog veel minder kan iemand door gesproken woorden het allerkleinste deeltje weergeven van datgene wat onze meest heilige, meest liefdevolle Vader voorbereid heeft in het hart van degenen die Hem boven alles liefhebben!
[9] O liefde, liefde, liefde, grote, heilige liefde, welk een overvloed, welk een diepte van leven en licht berg je in je!
[10] God, Godzelf is de zuiverste liefde en deze liefde bevindt zich hier onder ons allen; zij is ons aller heilige, liefdevolle Vader, hier - in ons midden, - daar - in onze harten!
[11] Voor de ogen van het lichaam en ook van de ziel ligt het verborgen, maar niet voor die van de geest waarin de liefde woont, ja, die zelf liefde is vanuit de eindeloze liefde van onze heilige Vader.
[12] Voor de geest is een zandkorreltje meer dan de hele aarde en de hele sterrenhemel voor het vleselijke oog, ook al zou hij in al zijn uiterlijke pracht van zo nabij gezien kunnen worden als de plek op aarde waarop wij wandelen!
[13] O zandkorreltje, groot wonderwerk, wat ben je, - hoe groot en heerlijk! Wie vermoedt de onuitsprekelijke majesteit van hetgeen zo onopgemerkt aan zijn voetzool blijft kleven?! Het is immers maar een nietig stofje!
[14] O vaderen! Geloof het niet! Het is geen stofje! Een wereld, een onmetelijk grote wereld is het! In zijn weidse ruimten heersen licht en leven!
[15] Grote stromen doorsnijden de brede dalen van zijn kristallen; op zijn zeer hoge bergen branden duizenden en duizenden zonnen, vervuld van het heerlijkste licht in alle kleuren en talloze wezens in nooit vermoede, wonderbaarlijke vormen verlevendigen deze grote wereld! Licht en warmte is hun voeding; hun bewegen lijkt op dat van een reiziger die een verheven reisdoel voor ogen heeft.
[16] O korreltje, jij korreltje, jij alleen al zou voor mij genoeg zijn voor de gehele eeuwigheid!
[17] O vaderen, broeders en kinderen - ik ben nu niet meer in staat te spreken; want steeds maar grootser en heerlijker wordt dit stofje!
[18] Wat moet dan wel een gehele aarde zijn en haar steeds heerlijker verveelvou-diging als geheel, evenals in al haar ontelbare delen.
[19] En wat moet dan wel een zon zijn, wat de gehele zichtbare sterrenhemel, wat de geesten en engelenhemel, wat zij, wat wij, en wat dan wel Gods liefde in ons?!
[20] Bemin, bemin, bemin Hem daarom; pas in de liefde zullen jullie gewaarworden wat de liefde is en hoe onuitsprekelijk goed onze heilige Vader is!
[21] O liefde, heilige liefde! Jij alleen bent alles in alles! O Vader, heilige Vader, U bent immers deze heilige, grote liefde Zelf!
[22] Bemin, bemin daarom, vaderen, broeders en kinderen, bemin de liefde; bemin boven alles de heilige Vader!
[23] Want Hij alleen is de Liefde, de eeuwige, de oneindige! Daarom ook zij voor Hem alleen al onze liefde eeuwig! Amen.'
«« 87 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.