De schijnzon in de morgen. Adams ergernis en vloek. Het goddelijke geduld en de goddelijke rust

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 91 / 280 »»
[1] Ruim een uur voor zonsopgang was, behalve de oude vader Adam nog niemand op de been.
[2] Ja, Adam zou zelfs hier en daar graag iemand de les hebben willen lezen - als hij gedurfd had en als hij iemand gevonden had die al wakker was -, omdat men juist bij deze allerbelangrijkste gelegenheid zich zo kon verslapen, dat men niet eens meer een ster te zien kreeg als men ontwaakte.
[3] Maar toen hij zelfs de hoge Abedam tussen Abedam de andere en Henoch nog op de grond zag rusten, waagde hij het niet iets te zeggen en gaf zich over met alle geduld en toegevendheid.
[4] Van alle kanten klonken er al morgenliederen op en van alle kanten was er een luid prijzen en loven te horen; maar op de eigenlijke hoogte was nog niets te vernemen.
[5] Dat was alweer een nieuwe steen des aanstoots voor Adam. Hij was graag over de lauwheid van de uitverkorenen zelfs vreselijk boos geworden, als daartoe van de kant van de hoge Abedam ook maar de geringste wenk zou zijn gegeven.
[6] Maar Abedam rustte nog steeds tussen de genoemde lievelingen en het zag er nog niet naar uit dat hij weldra op wilde staan.
[7] Adam krabde zich weliswaar flink achter zijn oren, - maar desondanks zweeg hij.
[8] Wel zei hij bij zichzelf: 'Het is een grove schande voor ons, uitverkorenen, dat alle ons omringende kinderen ons in alles voor zijn en ons een goed voorbeeld geven, terwijl dat toch door ons zou moeten gebeuren! Maar wat kan ik er aan doen? Hij Zelf rust nog!
[9] Als de lieve zon nu maar niet eerder tevoorschijn komt dan dat wij aan de morgenzang beginnen?!
[10] Anders hebben wij het ochtendmaal allang voor zonsopgang genuttigd, maar vandaag dreigt de zon ons nog liggend of tenminste op de grond rustend aan te treffen.
[11] Maar wat kan ik doen? Hem kan ik toch niet wekken!
[12] Want onze morgenverheerlijking gold immers altijd Hem alleen.
[13] Maar Hij rust nog en het zou toch beslist zeer ongepast zijn nu iets te doen en Hem in Zijn rust te storen.
[14] Maar het is toch ergerlijk dat behalve mij en mijn lava nog niemand zich van de grond wil verheffen!
[15] Als de zon nog wat weg zou blijven, zou het nog te verdragen zijn; maar wanneer zij ons zo aantreft, wat moeten dan al die andere kinderen wel van ons denken?!
[16] Nee, zo'n aanblik zou iets vreselijks voor mij zijn; verberg je daarom, verberg je, vlijtige zon!'
[17] Maar terwijl Adam zich nog een tijdlang zulke voorstellingen maakte, zie, daar keek opeens de zon van achter de horizon!
[18] Toen was het afgelopen met Adams geduld, zodat hij de naast hem liggende Seth een por gaf en deze enigszins verschrikt opsprong en ook meteen zachtjes aan Adam vroeg:
[19] 'Lieve vader, is er iets? Als dat het geval is, zeg het dan, opdat ik dan onmiddellijk gehoor geef aan je wil en je behoefte!'
[20] Maar Adam wees meteen met zijn vinger naar de zon en zei tegen Seth: 'Kijk eens hoe hoog de zon al staat en luister eens hoe van alle kanten de morgenliederen en de zonnegroet reeds te horen zijn!
[21] Wij daarentegen slapen nog voor meer dan de helft; wat een ongehoorde schande voor ons, terwijl wij nog wel uitverkoren zijn!
[22] Nee, nee, ik weet me helemaal geen raad meer!'
[23] Op dit moment keek Seth naar de reeds tamelijk hoog staande zon en merkte dadelijk dat zij ten eerste maar zeer mat straalde en ten tweede maar een vormeloze klomp in plaats van een mooie ronde schijf vormde.
[24] Als gevolg van deze hoogst verdachte verschijning zei Seth tegen Adam:
[25] 'Luister, lieve vader, als ik mij niet vergis dan duurt het nu misschien wel niet zo lang meer voor de echte zon opgaat!
[26] Maar wat deze spookzon betreft, kijk er eens iets nauwkeuriger naar, dan zal je al gauw zien wat er met deze zon aan de hand is en met het enigszins onaangenaam klinkende morgengezang!'
[27] Toen pas begon Adam de zon iets nauwkeuriger te bekijken en zag al gauw zijn vergissing in.
[28] En toen hij aandachtiger naar het nog voortgalmende morgengezang luisterde, hoorde hij de volgende korte strofe zingen:
[29] 'Geprezen zij u, grote god, daar onder in de diepte; wij loven u, grote Lamech, u en uw wijze listen!
[30] U hebt de echte zon voor ons gewekt door uw kracht, van u en haar zijn derhalve al deze grote werken.
[31] O Lamech, grote god, u vult nu alle hemelen, want u hebt nu de oude zwakke God ten val gebracht!
[32] Nu slaapt Hij moe en zwak op aarde net als de Zijnen, en laat Zich net als zij rustig door uw zon beschijnen!'
[33] Bij deze woorden schrok Adam zo geweldig dat hij uitriep: 'O almachtige God, wat is dit voor een vervloekte dag, wat voor een vervloekte zon en wat voor een vervloekt gezang?!'
[34] Bij deze woorden van Adam verhief de hoge Abedam Zich een weinig van de grond en vroeg aan hem: 'Adam, wat mankeert jou, dat je vloekt?'
[35] En bevend antwoordde Adam: 'O Abedam! Kijk eens naar deze valse dag; hoe die een werk van de satan is!'
[36] Maar Abedam zei daarop: 'Adam, waarom heb je hem nu veroordeeld? Zie, daarom zal hij niet de laatste dag van de aarde zijn; deze dag zal zich op aarde als onkruid vermeerderen en dit onkruid zal niet uit te roeien zijn tot aan het einde van alle tijden!'
[37] Nu riep Adam uit: 'O heilige Vader, vernietig hem dan voor eeuwig!'
[38] Maar Abedam antwoordde hem: 'Zie, ook de aanstichter van deze dag is vrij net als jij en leeft vanuit Mij! Wij zullen hem daarom zijn tijd laten; hij moet haar maar verlengen zo lang hij wil!
[39] Maar wanneer dan Mijn eeuwigheid over hem zal komen, zal zijn grote dwaasheid aan het licht van de ware dag treden!
[40] Wees daarom rustig tot de tijd dat Ik jullie zal wekken op de morgen van de echte Zondag!
[41] Ga daarom maar weer liggen! Maar wanneer Ik zal opstaan, laat dan iedereen opstaan; Want Ik zal opstaan op de echte Zondag en zal jullie wekken door Mijn geest.
[42] Laten wij de satan zo lang maar laten spelen vanuit de ware modderpoel van Lamech! Amen.'
[43] Deze woorden kalmeerden Adam; Abedam ging weer op de grond liggen en Adam, Seth en Eva volgden Zijn voorbeeld en letten niet meer op de zon van Lamech uit de diepte.
«« 91 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.