1. Purista als raadgeefster van de Heer. De bede van de mens als een eerbiedig voorleggen aan de Heer. Over de genade en de liefde van de Vader voor Zijn kinderen.
2. De Heer met Purista, Ghemela, Pura en Naëhme in de hut van Purista. De vragen en vermoedens van de buiten staande nieuwsgierigen. Henochs diepgeestelijke verklarende woorden tot de twijfelaars en kleinzielige mopperaars.
3. De verblufte mannen. Het gepraat van de nieuwsgierige vrouwen. De goede mening van de zuster van Aora.
4. De bekommerde Mira in gesprek met Henoch.
5. Mira's binnenkomst in de hut en haar beproeving, loutering en opname door de Heer.
6. Mira sterft van liefde en wordt weer tot leven gewekt door de Heer. De vuurstorm van liefde en het plotselinge verdwijnen van de Heer. De terugkeer van de Heer en het toebereiden van de maaltijd.
7. Mira's vergeefse, onvriendelijke uitnodiging aan de vaderen tot de maaltijd in de hut. De Heer maant tot deemoed. Mira nodigt de vaderen nogmaals uit, nu niet tevergeefs.
8. De maaltijd in de hut van Purista. De woorden van de Heer over zijn liefdesverbond met de kinderen van de aarde en de zichtbare gemeenschap tussen hemel en aarde.
9. Het zichtbaar worden van de geesten Abel, Sehel en Zuriël. Seth en Sehel, Adam en Abel in gesprek.
10. Ghemela's vragen over het leven aan deze en aan gene zijde. Het antwoord van de geest Zuriël.
11. Ghemela's uitbundige dank en de woorden van de Heer over de hoge waarde van de liefde. Een belofte aan Ghemela en aan Pura als toekomstige Maria. Pura's opname.
12. Adams verontschuldiging en zijn dwaze verzoek aan de Heer om het verwijt en de dreiging van het gericht terug te nemen. Het gedenkwaardige antwoord van de Heer.
13. Adam vraagt om vergeving. De betekenisvolle woorden van de Heer over de mens als de blinde schepper van zijn gericht en als de sluitsteen van de schepping.
14. Uranion vraagt aan de Heer of Hij door de mensen beledigd kan worden. Het bevestigende antwoord van de Heer.
15. De Heer roept Satana in haar gedaante als draak in het bijzijn van Kisehel, Henoch en Lamech. De brutale woorden van de draak en zijn voorspelling van de kruisiging van de Heer.
16. Kisehels wraakzucht en kalmering door de Heer. De vraag van de Heer aan Satana en Satana's weigering te antwoorden. Kisehel tuchtigt en deemoedigt de woedende draak.
17. Satan bekent zijn leugens en het kwaad van zijn stijfhoofdigheid.
18. De leugen van de eeuwige tuchtiging van Satana. De vrouwelijke schoonheid van de oergedaante van Satan. De kruisdood van de Heer en de vrijheidstermijn van Satan.
19. De bezorgdheid van Kisehel over de macht van Satana en de geruststellende woorden van de Heer. De gebroken macht van Satana.
20. Satana vraagt de Heer om haar weer een hart te geven om God te kunnen liefhebben.
21. De Heer geeft antwoord en wijst op Zijn inspanningen om Satana te bekeren en voor Zich te winnen.
22. Satana's egoïstische en brutale aanklacht tegen de Heer. De bedroefdheid van de Heer over Satana's halsstarrigheid en ongehoorzaamheid.
23. Satana's wens in een man veranderd te worden gaat in vervulling. De onverbeterlijkheid van Satana. De reine vrouw in de zon. Satan verdwijnt.
24. Het innerlijk verwante wezen van Satana, Adam, Eva en Kaïn en de deling van Satana en haar verzwakking.
25. Lamech vraagt hoe het mogelijk is dat Satana als een uit God geschapen wezen zo boos is. Het antwoord van de Heer in een gelijkenis.
26. Kisehels dwaze gedachten over de paring van Satana met God. De lichtende opheldering over het wezen en het doel van Satana.
27. De door God gewilde beperking van de menselijke kennis. De uiteenzetting van de Heer over het mannelijke en het vrouwelijke in God en mens. De schepping van Lucifer.
28. De zuivere liefde en het handelen uit liefde als voornaamste gebod. Het gevaar van de steden en de vrouwen van de laagte.
29. Muthaëls vraag omtrent de tegenstrijdigheid in het wezen van de vrouw. De uitleg van de Heer over het wezen van de man en het wezen van de vrouw.
30. De door het antwoord van de Heer verwonderde vaderen. De verdere onthullingen van de Heer over de polariteit in het wezen van de man en de vrouw.
31. Kenans verlangen naar meer licht over zijn visioen van de tien zuilen. De wijze raad van de Heer. Het plotselinge verdwijnen van de Heer.
32. Satans listige plan om de mensen door vrouwelijke schoonheid te verleiden. De stem van boven. Het gezelschap van Horadal bij Adam en Henoch.
33. Henochs verklaring aan Hored, Lamech, Naëhme, Ada en Zilla, Jabal en Jubal. Het vertrek naar Hanoch onder leiding van Henoch.
34. Henoch en degenen die hem begeleiden komen voor Hanoch aan. Lamech bewondert het mensenwerk in Hanoch en Henoch geeft wijze raad.
35. Henoch ontmoet koning Lamech. Het gevaar van eerbetoon aan mensen.
36. Lamech holt de zijnen tegemoet, Henoch volgt hem. De drievoudig profetische betekenis van deze handeling van Henoch. Echte profetie en de vrijheid van de mens.
37. Koning Lamechs storm van vreugde en uitbundig dankgebed. Henochs waarschuwing voor overijlde beloften.
38. De vreugde over het weerzien bij koning Lamech en de zijnen en hun grote dankbaarheid tegenover de Heer. Henochs gesprek met Lamech van de hoogte over het voorbeeldige offer van hun hart door koning Lamech en zijn familie.
39. De intocht in Hanoch. De verering van de heilige gedenkplaatsen in Hanoch wordt tijdelijk toegelaten. De ontvangst in het paleis van Lamech.
40. De hofhouding ontvangt de gasten in de troonzaal. Voorbereidingen tot het feestmaal. De verordening van koning Lamech om alle wapens om te smeden tot nuttige gereedschappen. De liefde als het heilige oerwapen van de Heer. Heerlijke belofte aan koning Lamech.
41. Henochs gesprek met Lamech van de hoogte over de juiste orde en over de verwerpelijke menselijke rangorde.
42. Het opstellen van de tweede tafel in de troonzaal. Het feestmaal. De tafelrede van de onbekende aan de tweede tafel.
43. De verbazing van koning Lamech over de woorden van de onbekende gast. De woorden van de onbekende over de tweevoudige voeding van de tweevoudige mens.
44. Voedsel voor lichaam, ziel en geest. Verveling als honger van de ziel, en weetgierigheid als honger van de geest.
45. De vraag van de hardleerse critici over de kracht van het woord en de woorden van de wijze Spreker over het innerlijke, levende woord in het hart.
46. De wijze woorden van de voornaamste Spreker over de innerlijke taal van de geest en de uiterlijk taal van de mond.
47. Het opgelegde, onvrije geloof en het vrije, door de liefde tot God levend geworden geloof.
48. De deemoediging van de niet oprechte kijklustige criticus. Met het woord uit de mond is het mogelijk om te liegen.
49. Koning Lamech en Henoch in gesprek over de wijze Spreker en de inwijding van de tempel op de berg. De geestelijke betekenis van de tempel. Koning Lamech nodigt de wijze Man uit voor de inwijding van de tempel.
50. De woorden van de Wijze over het doel van de tempelwijding. Het hele volk wordt uitgenodigd.
51. Henochs gesprek met koning Lamech over de waarheid. Over gehoorzaamheid en de orde van het hart. Het volk gaat naar de tempel op de berg.
52. Het gedrang van het volk op de berg. Lamechs verlegenheid wegens de op handen zijnde zonsondergang. De raadgevende woorden van de wijze Man over de ware inwijding van de tempel.
53. De levende inwijding van de tempel door koning Lamechs brandende liefde voor zijn broeders en zusters. Het stralende hart boven de tempel.
54. Koning Lamechs deemoedige bekentenis en zijn schroom de tempel te betreden. De Wijze spreekt over het woord van de Heer en over de goddelijke geest van de mens. De intrede in de gewijde tempel.
55. De symbolische betekenis van de verschijnselen bij de inwijding van de tempel. Gods welgevallen betreffende de armoede. Lamechs grote vermoeden.
56. Lamechs verkeerde opvatting over het hart boven de tempel en het onderricht door de Heer. Hoe en waar men God moet zoeken.
57. Lamech beseft zijn dwaasheid, en herkent de Heer in de wijze Spreker. De woorden van de Heer over het wezen van Gods geest in de mens.
58. Waarom de Heer Zich als mens maar aan enkelen openbaart. Lamechs vergeefse pogingen om het op de grond liggende volk te laten opstaan. De droefenis van de vereenzaamde Lamech.
59. De beschouwingen van de eenzame Lamech in de ochtendschemering; hij weet niet meer waar hij aan toe is met God.
60. Lamechs verschrikkelijke droombeeld en het ontwaken uit zijn droom. De opheldering door Lamech van de hoogte.
61. Koning Lamech met Lamech van de hoogte door de Heer liefdevol ontvangen in de tempel. De verklaring van hetgeen koning Lamech in zijn slaap beleefde. De huis- en rangorde van de hemelse Vader.
62. De polaire innerlijke bouworde van de aarde en van alle organische lichamen als gelijkenis voor de door de Heer gekozen volgorde van zitplaatsen.
63. Over veelwijverij. De orde van het goddelijk huwelijk en de voortplanting.
64. Over het verlangen van de man naar het bezit van vele mooie vrouwen. Het volledig rijpen van de gevoelskrachten van de mens in zijn liefde tot de Heer.
65. De gelijkenis van de dauwdruppel. Het verloop van de ontwikkeling van de ziel.
66. Lamechs verbazing over de wijsheid van de Heer. Deemoediging van de menselijke wijsheid is een genade.
67. De oorsprong en het wezen van het kwaad.
68. Lamech verstomt door Gods Heiligheid. De grenzen van Gods almacht. De overbrugging van de kloof tussen God en mens door de genadeverhouding van Vader en kind.
69. Het leven van het schepsel als deel van Gods leven. De mens als gefixeerde gedachte van God. Het mysterie van de menselijke vrijheid.
70. Lamech is in verlegenheid wegens de voor hem onoplosbare vraag en hij bekent zijn dwaasheid. Deemoed als ware wijsheid.
71. Lamechs geestelijk schouwen van scheppingsgedachten in zijn innerlijk en de overeenkomst daarvan met de oorsprong van de mensen in God.
72. Het voelen van lichamelijke pijn. Pijn als weldoener en bewaker van het leven. Hoe men zonder pijn kan leven.
73. Zuriël bewijst dat ook de geest pijn kent.
74. Over het wezen van het leven. De oorzaak van het voelen van pijn en van geluk.
75. Henochs woorden over het leven van de geest als noodzakelijke strijd van de polaire krachten.
76. De drie kanten van iedere omstandigheid in het leven, die berusten op het natuurlijk-menselijke, het geestelijk-menselijke en het goddelijk-menselijke. De ondoorgrondelijkheid van de laatste geheimen.
77. De inwijding van koning Lamech tot opperpriester van de bergtempel. De troostvolle belofte van de Heer dat Hij voortdurend aanwezigheid zal zijn in de tempel.
78. Lamechs woorden tot het volk dat zich om de tempel verzameld heeft. Over de zichtbare bezoeken van God.
79. De aanstelling van Henoch en de beide Lamechs als eerste leiders van het hele volk.
80. De verheerlijking van de Heer voor het volk, dat vol eerbied terugschrikt. De vaderlijke woorden van de Heer aan het volk, dat Hem herkend heeft. De Heer verdwijnt voor hun ogen.
81. Het gedenkteken van de zeven witte stenen in de tempel. Over de oorsprong van de Steen der Wijzen. De terugtocht naar de stad
82. Het uitzenden van de boden. De goddelijke ideale orde van de staat en de stad Hanoch. Henochs en koning Lamechs vertrek naar de hoogte.
83. De vlammenzee in de grot op de bergweg die naar de hoogte leidt.
84. Henoch vernietigt het drakenhol en stelt zijn reisgenoten gerust.
85. Satans optreden in een verschrikkelijke gedaante. Henochs bevel aan Satan om zijn slechte voornemen mee te delen.
86. Satans grootspraak; op listige wijze verdraait hij de beloften van de Heer.
87. Henochs krachtige antwoord aan Satan en Satans verbanning naar het middelpunt van de aarde.
88. Lamechs vraagt hoe een geest door de materie gevangen kan worden gehouden? Henochs antwoord.
89. De aankomst van de reizigers op de hoogte en hun begroeting door Adam.
90. Het maal bij Adam. Koning Lamech richt deemoedige en eerbiedige woorden tot Adam. Adams goede antwoord.
91. Adam vertelt hoe Muthaël om de hand van Purista vroeg. Henochs goede antwoord.
92. Naar de hoogte. Het heerlijke uitzicht. Koning Lamech prijst de Heer voor de aanschouwde heerlijkheden van de aarde.
93. Van de berg weer huiswaarts. Het gezegende maal in Adams hut. Adam bespreekt met Henoch het feest van de sabbat.
94. Het bezoek aan de Adamsgrot. Lamechs verwondering en lofprijzing van de liefde van de Heer.
95. Henochs wijze levenservaringen betreffende de vleselijke en de wereldse liefde van de mensen.
96. De tocht naar de hut van Purista. Purista ontvangt de gasten. Lamech bewondert de schoonheid van Purista.
97. In de hut van de Heer. Purista klaagt erover, dat de verliefde Muthaël haar blijft nalopen. Het wijze antwoord van Henoch, de kenner van het hart.
98. Henoch geneest de gemoedszieke, verliefde Muthaël.
99. Adams verwondering over Muthaëls innerlijke verandering. Purista in verlegenheid. Muthaëls woorden over de ijdelheid van alle neigingen. Purista's berouw en verzoek om vergeving.
100. De wijze en mannelijk-edele woorden van Muthaël tot Purista.
101. Muthaëls geringschatting van de gasten uit de laagte en zijn spitse vraag aan koning Lamech. Lamechs gezouten antwoord.
102. Henoch verhindert dat de beschaamde Muthaël wegloopt. Henochs woorden over het wezen van de vrouwen.
103. Muthaël in gesprek met Lamech. Lamechs wijze woorden over wat belediging in wezen is. Muthaël, met Lamech verzoend, vraagt om diens raad.
104. Lamechs afwijzende antwoord en goede raad, zich tot de Heer te wenden. Over het verschil tussen het woord van God en het woord van mensen.
105. Het wachten van Muthaël op het woord van de Heer, zijn zelfgesprek. Adams zorgen over Muthaël, Henochs geruststellende woorden. Men gaat naar buiten.
106. Uranion als waard van de herberg. Purista wordt naar de heuvel bij Muthaël geroepen. Adams nieuwsgierigheid en heilzame schrik.
107. Henoch spreekt over de twee werkelijkheden: de materiële en de geestelijke. De geestelijke betekenis van Adams visioen.
108. Kenans gezang over het wezen van het leven. Adams grove kritiek op dit gezang. Henochs kalmerende woorden.
109. De klacht van de verongelijkte Adam en zijn dwaze voornemen zich van allen terug te trekken.
110. Lamechs kalmerende woorden tot Adam. Over de macht van de gewoonheid en over de zegen van de geestelijke uitbranders. Het doel van onze zwakheden.
111. De droevig-ware voorspelling van Henoch en de zachte en ernstige berisping van Adam. De mislukte poging van Adam zich te rechtvaardigen.
112. De verstoorde nachtrust van Adam en Eva in de hut van Uranion. Adams brandende nieuwsgierigheid door Eva ingetoomd.
113. Eva en Adam staan op van hun bed en worden door Henoch over de aangekomen gasten op de hoogte gebracht. Muthaël met zijn vrouw Purista en de twee hemelse gasten. De diepzinnige woorden van de Heer tot Adam.
114. De afscheidswoorden van de Heer. Koning Lamech keert met de zijnen terug naar Hanoch. Het ware gouden tijdperk.
115. De eerste kerk en het latere verval van de mensen. Adams afscheidswoorden, testament en dood.
116. De rouw om Adams heengaan. Het stijgende aanzien van Eva. De dood van Eva.
117. De ascese onder de kinderen van de hoogte. De dood van Seth en de geboorte van Noach. Henochs en Lamechs gesprek over de lichamelijke dood van de mensen. Henochs rouw en wegneming door de Heer.
118. Lamech van de hoogte op zoek naar Henoch. De verhelderende woorden van de Heer tot Lamech. Lamechs dwaze, bittere woorden tot de zijnen.
119. De beëindiging van de voortplanting op de hoogte en de waarschuwing van de Heer aan Lamech. Lamechs verwijtend antwoord aan de Heer.
120. De ernstige, terechtwijzende woorden van de Heer aan Lamech. De geesten Henoch en Adam getuigen van het eeuwige leven van de mens.
121. Lamech spreekt verder met de overledenen. Lamechs omkeer en woorden van berouw. De liefdevolle woorden van de Heer over de pijn die een vader heeft bij het straffen van zijn kinderen. Lamech als plaatsvervanger van Henoch.
122. Lamechs gelofte, de oude goddelijke orde weer te herstellen. De Heer waarschuwt voor de slang in het vlees van de vrouw. De Heer en de zaligen verdwijnen voor hun ogen. De vergadering van de oudsten.
123. Het verdeelde succes van Lamechs boodschap aan de volkeren. Lamechs ergernis daarover en de troostende woorden van de Heer.
124. Woorden van de Heer over het wezen van de getrouwen en de ontrouwen. De onverbeterlijkheid van hen die verslaafd zijn aan verstrooiing.
125. Het tweegesprek tussen Lamech en Methusalah. Wie iets in de wereld meer lief heeft dan God, is Hem niet waard!
126. De morele en geestelijke achteruitgang onder de kinderen van de hoogte. Koning Lamechs laatste verordeningen en dood. Thubalkaïn als opvolger van Lamech.
127. Het begin van de legermacht. Het uitsterven van Lamechs stam met de dood van Thubalkaïn. Muthaëls en Purista's zoon Uraniël als koning in Hanoch.
128. De bewoners van Hanoch verafgoden de twee mooie dochters van de gestorven Thubalkaïn. Uraniëls besluiteloosheid. De afwijzing van de Heer. Uraniëls huwelijk met de twee dochters van Thubalkaïn.
129. Het begin van bigamie in Hanoch. De oprichting van een schoonheidsinstituut voor vrouwen. Mensenhandel en standsverschil.
130. Nadere bijzonderheden over het schoonheidsinstituut voor vrouwen. Begin van de vrouwenhandel.
131. De reiniging van de hoogte. Lamechs woorden tot de tienduizend vrouwen die naar de laagte trekken. Lamechs en Muthaëls verdriet en Noachs woorden van troost.
132. De aankomst van de tienduizend vrouwen in de laagte en de succesvolle mensenhandelpolitiek van koning Uraniël.
133. De nakomelingen van de vrouwen van de hoogte en de mannen van Hanoch waren werktuigkundigen, kunstenaars en scheikundigen. De uitvinding van het glas en het geslagen muntgeld. De bouw van een vestingmuur rond Hanoch, de schitterende reuzenstad.
134. De krijgsraad en de krijgslist van de machtige volkeren die rondom Hanoch wonen. De verovering van de tien voorsteden van Hanoch. Hanoch bewapent zich.
135. De nederlaag van het leger der Hanochieten. De woorden van de listige leider van de overwinnaars. Koning Uraniëls vredesonderhandelingen. Invoering van de vruchtenmarkt buiten Hanoch. De raad van duizend.
136. De raad van duizend dringt de koning een grondwet op.
137. De heerschappij van de nieuwe aristocratie over Azië. Het ontstaan van leenstaten en vorstendommen. De vorsten als regenten en priesters van het volk. Verwijzing naar de dood van koning Uraniël.
138. De opvoeding van de zeven kinderen van Uraniël op de hoogte. De woorden van de Heer tot Uraniël. De onderdrukking van Hanoch en zijn volkeren door de raad van duizend. De twee koningszonen als zendelingen in Hanoch zonder resultaat. Koning Uraniëls dood.
139. De vaderen beraadslagen over de redding van de diep gezonken laagte.
140. De twee zendelingen als metselaars in Hanoch, zij klimmen op tot adviseurs van de duizend raadsheren.
141. De toespraak van de twee boden tot de verzamelde raadsheren.
142. Het reddingsplan van de twee boden en de uitvoering daarvan.
143. Verdere hervormingsvoorstellen van de twee boden: hun voorstellen de tempels te openen en de verering van Godin te voeren. Strijd onder de duizend raadsheren.
144. Andermaal een beroep op de twee wijze raadslieden. De wereldse hervormingsideeën van de raad van duizend. De weerstand van de twee wijzen en hun terugkeer op de hoogte.
145. Terugkeer en verslag van de twee boden op de hoogte. Lamechs verzoek aan de Heer. Het antwoord van de Heer en het uitzenden van de tien vuurboden voor een opdracht in de laagte.
146. Een wenk ter beoordeling van tijdvermeldingen bij de geestelijke vertelwijze. De ontvangst van de tien boden in Hanoch.
147. De meesterlijke organisatie van de politie in Hanoch. Het zwaarbewapende leger vlucht voor de tien vurige boden.
148. De tien boden onderhandelen met hun waard. De tocht naar de burcht van de duizend. Het derde vuurwonder: de brand van de bolwerken.
149. Voordat de tien vuurboden de burcht betreden geeft de Heer hun instructies. De tien boden spreken de duizend raadslieden in de raadzaal toe.
150. Een van de duizend raadsleden spreekt tot de tien boden. Een van de tien boden richt het woord tot de duizend raadsheren.
151. De heimelijke bespreking van de duizend raadsheren. De reactie van de tien boden als echte gedachtelezers. Het ultimatum van de tien boden en hun vertrek uit de burcht. De verlegenheid van de raad van de duizend.
152. De raad van duizend vergadert. Een van hen spreekt verstandige woorden en stelt voor om te emigreren. Onenigheid.
153. De emigratie van de zeshonderdvijftig raadsleden naar Boven-Egypte.
154. De beraadslaging van de achtergebleven raadsheren. De emigratie van nog eens tweehonderdvijftig raadsheren.
155. De woorden van de Heer tot de tien boden en hun ultimatum aan de honderd achtergebleven raadsheren. De raadsheren in het nauw.
156. De goede woorden en de offervaardigheid van een van de honderd raadsheren. De opening van de tempels.
157. De goede resultaten van de dappere raadsheer als boeteprediker onder het volk.
158. De opening van de tempelpoort door Ohlad, de goede raadsheer.
159. De vurige wolk op de koepel van de tempel. Ohlads waardige woorden. De bespreking van de tien boden met Ohlad.
160. Ohlad in de beproeving door het vuur.
161. Ohlad wordt door een van de tien boden onderricht.
162. Ohlads juiste deemoed. Een evangelie over de juiste deemoed.
163. De woorden van Ohlad en de machtige verschijnselen die het ontsluiten van de ware tempel begeleidden. Ohlad en de tien boden gaan de tempel binnen.
164. Ohlad wordt door de Heer tot koning beroepen. De Heer verschijnt als evenbeeld van Ohlad.
165. Ohlads terechte vragen aan de Heer en het antwoord van de heilige Vader.
166. Ohlad wordt tot koning gezalfd en de tien boden tot zijn ministers.
167. De vuurstorm en de aardbeving tijdens de zalving. Het volk wordt bang. De Heer onthult Zich aan het volk.
168. De woorden van de heilige Vader tot Zijn verzamelde kinderen. De liefde en het geduld van de Heer met de mensen. Over de verhouding van het volk tot de koning.
169. De woorden van de Heer tot Ohlad op de tempelberg. Het doel van de uiterlijke tempel. De Heer verdween voor hun ogen.
170. De ontmoeting van koning Ohlad met de negenennegentig raadsheren van Hanoch. De eigenwijze woorden van een raadsheer en het krachtige antwoord van Ohlad.
171. De reactie van de woordvoerder van de negenennegentig raadsheren over wetten en hun doel. Het protest van de negenennegentig tegen de wetten van Ohlad Ohlads koninklijk wijze antwoord. De deemoed als hoogtepunt van de menselijke vrijheid.
172. Het schrandere weerwoord van de woordvoerder der negenennegentig raadsheren over het doel van de rede, het verstand en de vrije wil.
173. Het overleg van Ohlad met zijn ministers. De doeltreffende woorden van de minister-president tot de negenennegentig raadsheren.
174. Het verschil tussen dode en goddelijke wetten. Ohlads woorden tot de negenennegentig raadsheren over de goddelijke wil.
175. De tegenwerping van de woordvoerder der negenennegentig raadsheren en zijn rationele bedenkingen.
176. Ohlads verlegenheid en het advies van zijn ministers over de behandeling van dergelijke verstandshelden. Het afbreken van de onderhandelingen.
177. De zelfkennis van de negenennegentig raadsheren. De eenvoud van Gods woord ergert de verstandshelden. De bekeerde Danel en Ohlad als broeders.
178. De succesvolle bewerking van de zevenennegentig raadsheren door Danel. De weerstand van de schijnkoning, zijn vernedering en bekering,
179. Koning Ohlads broederlijke woorden tot Danel. De eensgezindheid onder de honderd en tien verzamelden.
180. Alle honderd en tien gaan naar de tempel om de zegen te ontvangen. De vuurzee en Ohlads wijze woorden ter geruststelling. Het betreden van de tempel.
181. Ohlad bij het altaar voor de Heer.
182. Ohlads dwaze verzoek aan de Heer. Belangrijke wenken van de Heer voor gezelschappen. 'Waar twee of drie bijeen zijn in Mijn naam ben Ik in hun midden!'
183. Ohlad brengt de wil van de Heer over aan Danel en de raadsheren. Danels verwondering over de schijnbare kleingeestigheid van God.
184. De vrouwen vragen Danel om opheldering. Danels verlichtende antwoord over roddelvisites en hun verderfelijke invloed op de ziel en de geest in de mens.
185. Ohlad looft Danel voor zijn goede woorden en draagt hem op de Heer daarvoor te danken.
186. De woorden van de Heer aan Ohlad en Danel over de ware verering van God. Ohlad en Danel als nakomelingen van Kisehel. De opdracht van de Heer om aan alle volkeren boete te prediken.
187. De zegening van de achtennegentig boden. Het weeklagen van de vrouwen en de geruststellende woorden van een van de tien boden.
188. Het driejarige zendingswerk van de negenennegentig boden. De grote triomfboog uit dank. De terechtwijzing van de Heer.
189. De nieuwe tempel over de triomfboog. De voorstad van herbergen. Het beginnende heidendom. Het verschil van inzichten uit eigenbelang.
190. Het handhaven van de orde in Hanoch tot de dood van Ohlad en de tien ministers. Ohlads zoon Dronel als koning en zijn morren tegen de Heer.
191. Dronels zoon Kinkar neemt de regering over. De woorden tot de Heer bij Dronels afreden. Het antwoord van de Heer. De valse eed van Kinkar. De gevaren van het naturalisme.
192. Kinkar als verzamelaar van de wetten van God en schrijver van de beide boeken: 'De heilige schrift en jullie heil' en 'De heilige geschiedenis van God'. Dronels lof over Kinkars werk.
193. Kinkars wetboek op het tempelaltaar. De aanstelling van schriftgeleerde priesters. Kinkar als 'Stadhouder Gods op aarde'. Hanochs geestelijke verval.
194. Kinkars opgestoken wijsheid. Bloeitijd van technische uitvindingen en kunst in Hanoch. De godslasterlijke verblinding en ontwikkeling van de Hanochieten.
195. Hanochs enorme rijkdom en de natuurlijke gevolgen daarvan. Kinkars dood. Kinkars zoon Japell als opvolger. Japells politiek en wetten.
196. Openbare scholen en theaters in Hanoch. Japells spionagesysteem. Dans, muziek en esthetische voorstellingen. Armenzorg uit politieke overwegingen. Liefde en politiek als tegengestelde polen.
197. De veroveringspolitiek van Japell, zijn ministers en priesters. Een glansrijke zege door listige priesters. Noach en de zijnen blijven de Heer trouw. Japells loon voor de priesters. Invoering van het kastenstelsel.
198. De verdrukking van de slavenkaste. Invoering van een soort biecht en inquisitie. Hanoch als de hel van de mensheid.
199. De weerstand van de priesterkaste tegen de benoeming van Japells tweede zoon als koning. De dood van koning Japell Het wezen van de politiek. De nieuwe schijnkoning. De tweede zoon van Japell bij Noach op de hoogte.
200. De 'arbeid' van de nieuwe koning. De onmenselijke behandeling van de arme vreemdelingen in Hanoch.
201. Het onderzoek naar de geslachten in Hanoch. Noach en de karavaan met afpersers. De hulp van de Heer en de verkondiging van het gericht.
202. De tien geredde verspieders keren terug naar Hanoch, hun verhoor door de priesters en hun sluwe reisverslag.
203. De onderhandeling tussen de priesters en de tien verkenners en hun verheffing in de priesterkaste.
204. Het geheim overleg van de tien gezanten en hun besluit om goede doelen met sluwe middelen te bereiken.
205. De tien verkenners voor de raad van vijfduizend priesters en in de vuurproef.
206. Het overleg met de op goud beluste priesters. Sluwheid tegen list.
207. De weerstand van de verkenners tegen het plan van de priesters om de gouden bergen te veroveren.
208. De tien verkenners worden door de hogepriesters verdacht. Het sluwe, succesvolle antwoord van de tien verkenners.
209. De opperpriester willigen de raad van de tien verkenners in.
210. De problemen van de priesters om de slaven los te kopen. Het plan van de tien slimme gezanten slaagt,
211. De radeloosheid van de opperpriesters vanwege het loskopen van de slaven. De raad van de tien verkenners.
212. De bijeenkomst van de slavenbezitters en hun hoge eisen voor het loskopen van de slaven.
213. Vragen van de opperpriesters aan de tien verkenners. Het verdrag met de slavenhouders.
214. Het aanleveren en de onderhoudskosten van de slaven.
215. De bewapening, opleiding en het onderricht van de slaven.
216. De succesvolle list van de tien legeraanvoerders om zich van de spionnen van de opperpriesters te bevrijden.
217. De vierduizend oefenmeesters van de opperpriesters worden afgedankt. De twist van de tien legeraanvoerders met de opperpriesters. De uittocht van het enorme leger met tweehonderdduizend kamelen en achthonderdduizend ezels.
218. Het grote legerkamp ten noorden van Hanoch. Het nieuw bewoonde mooie bergdal. De onthulling van het eigenlijke plan van de tien. De verordening om het bergdal te bebouwen en te versterken.
219. De goudvondst en de welvaart van de nederzetting. Het listige plan van de tien legeraanvoerders tegen Hanoch.
220. De boeteboden van Noach bij de bewoners van het hoogland en de Hanochieten; hun succes en hun noodlot.
221. Het vruchteloze beraad van de wraaklustige opperpriesters over een aanval op de hooglanders.
222. De nieuwe vergadering van de hoge raad van opper- en onderpriesters. Het plan van de geslepen onderpriester tot wraakneming tegen de hooglanders.
223. De eerste diplomatieke onderneming tegen de hooglanders.
224. De ontmoeting van het gezantschap uit Hanoch met de tien leiders van het volk op het hoogland. De mislukking en de terugkeer van het gezantschap naar Hanoch zonder hun leider.
225. Het verslag van de dertig afgezanten voor de priesters van Hanoch en het gevolg daarvan.
226. De provincies worden Hanoch ontrouw. De vorming van het leger van vijf miljoen man tegen de hooglanders. De vergeefse aanvallen op het hoogland.
227. Het oorlogsverslag van de teruggeslagen opperpriesters. De scheuring onder de opperpriesters. Het verraad van het leger dat naar de provincies was gestuurd.
228. De krijgsraad van de tien leiders in het hoogland over Hanoch. De goede woorden van de bode van de Heer. Duizend spionnen van Hanoch bij de hooglanders.
229. Het overleg en de plannen van de machtigste partij in Hanoch. Het nieuwe gezantschap naar het hoogland. De vrijwillige onderwerping van Hanoch aan de hooglanders.
230. Het overleg van de hooglanders. Gurat wordt koning van Hanoch. De bepalingen voor Hanochs afhankelijkheid van het hoogland.
231. De ondertekening van de `Heilige Akten'. Gurats bezwaar en het weerleggen daarvan. Moreel-politieke verhoudingen van het hoogland met Hanoch. Koning Gurats vertrek naar Hanoch.
232. Gurats onthaal in Hanoch. De goede wetten van Gurat voor Hanoch. De partij van de rebelse opperpriesters en hun kalmering.
233. De geslaagde onderhandeling van de onderpriester met koning Gurat.
234. De onderpriester gaat met de opdracht van de koning naar de rebelse opperpriesters en overrompelt hen.
235. Het verslag van de nieuwe hofraadgever aan koning Gurat en diens tevredenheid daarover. De benoeming van de onderpriester tot opperpriestergeneraal.
236. De opperpriestergeneraal bij de opperpriesters. De mislukte overval van de rebellen en hun degradatie tot onderpriesters. De benoeming van de onderpriesters tot opperpriester.
237. De opperpriestergeneraal in de burcht van de schijnkoning. De bloedige onderwerping van de hogepriesters en de onttroning van de schijnkoning.
238. Het verhoor van de dertig hogepriesters door de generaal en hun begenadiging.
239. De verdere onderhandelingen van de generaal met de onttroonde schijnkoning en diens domme ingestudeerde koninklijke woorden. De gewelddadige verwijdering van de schijnkoning en de overdracht van de burcht aan koning Gurat.
240. Gurat onderzoekt de nieuwe priesterlijke instellingen. Koning Gurats ontmoeting met de priesters. De koppige, maar goede en waarschuwende woorden van de voormalige opperpriesters. De verbanning van de opperpriesters.
241. De opperpriestergeneraal spreekt voor de raad der priesters over zijn geestelijke beleidsplannen.
242. De hooglanders worden geïsoleerd door de steil afgesloten berghellingen. De energie van de oervolkeren. De bouw van de nieuwe heidense tempels.
243. De beschrijving van enkele afgodentempels. De ossentempel.
244. De zonnetempel
245. De tempel van de wind.
246. De tempel van het water.
247. De tempel van het vuur.
248. De liefdestempel in Hanoch met zijn tuin.
249. De metaal- of ertstempel.
250. Verdere tempels in Hanoch en omgeving. De vrijheid van belastingen in Hanoch. De afgesneden hooglanders op zoek naar een uitweg naar de vlakte. De sporen van Gurats werk in Tibet. De nieuwe bode van Noach naar de tien vorsten.
251. De boodschap van de afgezant van Noach aan de volkeren van het hoogland. De aankondiging van het gericht. De opdracht van de Heer aan Noach om de ark te bouwen. De termijn van twintig jaar.
252. De tien vorsten van het hoogland zijn ontzet. De bode plaatst hen voor de keus. De goddeloze raad van de oversten.
253. De bode van Noach voor de opperpriestergeneraal in Hanoch. Het verstandelijke antwoord van de opperpriestergeneraal. De zuivere verstandsstaat.
254. De bode van Noach voor koning Gurat. Het verleiden van de bode en zijn besluit in Hanoch te blijven. De wens en het vurig verlangen van de bode naar zijn zuster.
255. Het listige plan van de ingehuurde misdadiger om de zuster van Waltar te vangen. Agla op zoek naar haar broer Waltar.
256. Gurat maakt Agla het hof. De verklaring van de teleurgestelde Waltar aan zijn zuster en aan de koning. Agla verstaat de vrouwelijke kunst om Waltars liefde te beproeven. De bedrogen Waltar.
257. Koning Gurat en zijn zwager Waltar in de tuin van de tempel der liefde. De zeven schoonheidsgodinnen als vrouwen van Waltar.
258. Agla's heerszucht als koningin van Hanoch en haar wraak op Waltar. Waltars vlucht en dood.
259. De beloning van de achtervolgers. Agla steekt Waltars vrouwen neer met een dolk. De vrees van de koning.
260. De eenentwintig neergestoken vrouwen van Waltar worden ter bezichtiging in de liefdestempel neergelegd. De troep militairen van de opperpriestergeneraal is ontsteld over de wreedheid van koningin Agla.
261. De lijken worden gebalsemd en in de glazen doodskisten uitgestald. Het plan van koningin Agla, om alle 'godinnen' van de liefdestempel te vermoorden wordt verijdeld door de vlucht van de `godinnen'.
262. De woede van de koningin. De listige hoofdman Drohuit brengt de koningin tot bedaren.
263. Hoofdman Drohuit bij koning Gurat. De listige raad van Drohuit - en Gurats en Agla's instemming.
264. Het vervolg van het helse intrigespel. Drohuit bij Fungar-Hellan. De generaal in de val gelopen.
265. De hartelijke ontvangst bij de koning. Gurat, Fungar-Hellan en Drohuit bij koningin Agla. Agla's succesvolle liefdesverklaring aan Fungar-Hellan.
266. Gurat en Drohuit moeten het spel meespelen. De gehuichelde woorden van Agla tot Fungar-Hellan.
267. Agla's meesterlijke leugens ter rechtvaardiging van haar gruweldaden.
268. Fungar-Hellans verwonderde vragen aan Drohuit. Drohuits slimme antwoord.
269. Fungar-Hellan in de tempeltuin van de schoonheidsgodinnen. Het controleren van de verklaringen van Agla en Drohuit. De verdenking van Fungar-Hellan ten aanzien van Agla. De schoonheid van Agla overwint Fungar-Hellan. Agla als vrouw van Fungar-Hellan.
270. Drohuits en Gurats verslag aan hun concubines. De verijdelde vlucht. Drohuits en Gurats succesvolle toevlucht tot list en huichelarij. De verzoening.
271. Drohuits gehuichelde woorden tot Agla. De satanische Agla in Drohuits net. De twee zusters van Agla als loon voor Fungar en Drohuit.
272. De karavaan van Agla ontmoet de herders van Mahal, de vader van Agla.
273. Het loflied van de herders op de volgende morgen. Het woord van boven aan de herders. De ontmoeting van de karavaan met Mahal en de zijnen.
274. De aankomst van Mahal en de karavaan bij de liefdestempel. De grote ontvangst in het paleis van de koning.
275. Mahals onverwoestbare vijfhonderd jaar oude kleding uit de bergen. De halsstarrigheid van Mahal wegens het wisselen van kleding. Agla's list.
276. Mahal en de zijnen aan de koninklijke tafel. Mahal vraagt naar Waltar. Agla's uitvluchten. Het inmetselen van Waltars hoofd. Mahal in koninklijke kleding.
277. Fungar-Hellans verlangen naar de beide zusters van Agla. De ruilhandel van Fungar-Hellan met Drohuit. Drohuit als koning; Agla als vrouw van Drohuit.
278. Mahals verzoek om opheldering en Agla's antwoord. Mahals besef van de helse toestanden in Hanoch.
279. Kisarells benoeming tot wachtmeester van de residentie. Mahals profetische verklaring. Mahals verdriet over de dood van zijn zoon Waltar.
280. Mahals belangrijke woorden tot Fungar-Hellan, die met zijn wereldse verstand vergoelijkende tegenwerpingen maakt.
281. Mahals wijze antwoord aan Fungar-Hellan en zijn kritiek op de politiek in Hanoch.
282. Naar de tuin van de liefdestempel onder leiding van Mahal. Fungar-Hellan bij de urn met het hoofd van Waltar.
283. Fungar-Hellan in de liefdestempel onder leiding van Mahal. De ontdekking van de rustbank boven de bedekte afgrond.
284. Mahal en Fungar-Hellan in het lusthuisje van de tempeltuin. De bekleding van de troon met de vergiftigde naaldpunten.
285. Een nieuwe ontdekking: het geheime leger van Drohuit.
286. De geheime samenzwering van de zeventigduizend notabelen in een van de vroegere schoonheidsinstituten voor vrouwen.
287. De tocht naar de burcht en de woning van de generaal. De vergiftigde glassplinters op de vloer.
288. De bekentenis van de vegers en de poetsers. De vergiftigde bron, de vergiftigde spijzen en het vergiftigde huisraad.
289. De onthulling van de koks. Mahal geeft de koks raad. De genodigde gasten worden met geweld naar het feestmaal gesleept.
290. Agla's brutale vraag aan Fungar-Hellan en diens duidelijke antwoord. Agla's vergeefse uitvluchten. Agla en Drohuit in de kooi.
291. De gratieverlening aan de opperpriesters en de vreselijke berechting van de duizend onderpriesters in de eetzaal.
292. Op bevel van Mahal wordt de burcht ontruimd en in de as gelegd.
293. De verschillende meningen van het volk over de paleisbrand. De beteugeling van de dreigende volksopstand door de woorden van Fungar-Hellan.
294. De plagende woorden van Fungar-Hellan tot Agla, die zich in de kooi bevindt en om vrijlating smeekt.
295. Het verzamelen van de gesmolten schatten op de plaats van de brand. Het bevel om het paleis weer op te bouwen. De waarschuwende mysterieuze roep van boven.
296. Mahals opheldering over de wonderbaarlijke stem. Fungar-Hellans ergernis en aanklacht tegen God. Mahals verlegenheid om een antwoord.
297. Mahals verhoorde gebed om hulp. Mahals hartige woorden tot de generaal en de verkondiging van het komende gericht. Fungar-Hellans angst.
298. Gods machtige oproep tot boetedoening in de troonzaal. De zegen van waar berouw. De gruwelen in de laagte. De goddelijke opdracht aan Fungar-Hellan om alle afgodentempels te vernietigen.
299. De mobilisatie van het leger. Gurat verzoekt Fungar om ambtenaren. Voorschrift met betrekking tot de twee kooi-bewoners.
300. Agla's deemoedige bekentenis van haar zonden en nadrukkelijke verzoek om bevrijding of de dood. De keuze tussen de dolk en de kooi. Agla's begenadiging.
301. Fungar-Hellans voorschriften voor Drohuit. Agla's goede woorden tot haar vader.
302. De huichelachtige woorden van Drohuit en het antwoord van Fungar-Hellan. Agla in het grove boetekleed.
303. Mahals vraag aan Agla naar de zwaarste van haar zonden. Agla's goede antwoord, berouw en weeklagen. Mahals dank aan God. Agla aan de borst van haar vader Mahal.
304. Fungar-Hellans spreekt over de dwaasheid van uiterlijke pracht en de wijsheid van eenvoud. Mahals lof aan de generaal.
305. De generaal beveelt het leger om de tempel van de god van de ertsen en smeden aan te vallen.
306. Fungar-Hellan rijdt tot voor de tempel. Het afgewezen ultimatum. De vurige kunsten van de tempeldienaren.
307. De afwijzing van Fungar-Hellan door de poortwachters. Het opblazen van de ringmuur om de tempel door middel van mijnen. Het neersabelen van de vijfduizend tempeldienaren.
308. Fungar-Hellan en Mahal onderrichten de afvaardiging van de heren van de ertswinning. Het afwijzende besluit van deze heren met betrekking tot de bekering tot God.
309. De aanval op de stierentempel en de verwoesting daarvan.
310. Het gesprek van de generaal met de gevangenen en hun vrijlating.
311. Het verdwijnen van de vrijgelatenen in een geheimzinnige opening in de rotswand. Terugkeer en verhoor van de vrijgelatenen door de generaal.
312. Fungar-Hellan voor de grot in de rots. De inlichtingen van Mahal en de vrijgelatenen over de grot.
313. Het onderzoek naar de geheimzinnige grot en de ontdekking van de geheime opening boven in de wand van de grot.
314. De ontmaskerde boetelingen. De raad van Mahal aan de vertoornde Fungar-Hellan. Het opblazen van de grot. De bekentenis van de boetelingen en hun begenadiging.
315. Het vertrek van het leger naar de zonnetempel, overgave en verwoesting van de tempel zonder bloedvergieten. De inname en verwoesting van de vuurtempel en de tempel van de windgod.
316. De mars van het leger naar de watertempel. De moeilijkheden bij het innemen van de watertempel.
317. Mahals inlichtingen over de verdwenen tempels en de list van de priesters. De oproep aan de priesters om voor de generaal te verschijnen.
318. Onderricht door de mooie Agla aan de waterpriesters op wens van Fungar-Hellan.
319. Mahals opheldering aan Fungar-Hellan. De mislukte lering van de waterpriesters als beeld van het mislukken van de goddelijke liefde bij ons mensen.
320. Fungar-Hellans openhartige kritiek op Mahals verklaring. Mahals bedroefdheid en profetie over de doorbraak van de hooglanders.
321. Het legerkamp van Fungar-Hellan langs de wand van het gebergte. Het dreigement van de twijfelende generaal tegen Mahal. Mahals profetische waarschuwing. De vreeswekkende instorting van de door de hooglanders ondermijnde bergwand. Mahals raad tot vrede.
322. De generaal sommeert het leger om de verdedigingsstellingen in te nemen. Het leger van de hooglanders rukt op. De afvaardiging van de hooglanders voor Fungar-Hellan en hun dood door zijn hand. Mahals overgang naar de hooglanders. De vreselijke slag. Vijf miljoen strijders worden nagenoeg volledig vernietigd.
323. Fungar-Hellans vlucht en het verslag van de strijd aan koning Gurat. Het opstellen van een nieuw leger van vier miljoen soldaten door Fungar-Hellan.
324. Het nieuwe twee miljoen man tellende leger van de hooglanders. Mahals waarschuwing voor een veldtocht tegen het leger van Hanoch heeft succes.
325. Koning Gurat is bedroefd over het heengaan van Mahal en uit zijn bange vermoedens tegen Fungar-Hellan. Het pientere antwoord van de generaal en de bouw van traptorens.
326. De vredesmissie naar de tien vorsten en Mahal.
327. Mahals ernstige en wijze woorden tot de afgevaardigden en tot de tien vorsten.
328. Fungar-Hellan en Gurat in grote verlegenheid. De tweede afvaardiging naar de tien vorsten van het hoogland en de mislukking daarvan.
329. De woede van Gumt en Fungar-Hellan op de hooglanders wegens de mislukking van de tweede afvaardiging en hun plan tot wraak, de bergen van het hoogland te ondermijnen en te laten springen.
330. De vruchteloze raad van de hooglanders en hun argwaan ten opzichte van Mahal. Mahals antwoord en profetie. Het ongelovige antwoord van de tien vorsten.
331. Mahal vermaant zijn kinderen om op God te vertrouwen. De verdorvenheid van de mensen in de laagte. Mahal en de zijnen gaan op weg naar de hoogte.
332. Mahal bij Noach. Mahals verslag over de toestand van de volkeren in de laagte. Het verdriet van Noach en Mahal.
333. Mahal informeert naar de waterkist. Noachs relaas van de geschiedenis van de ark. Het verval van de mensen en de grote lankmoedigheid van de Heer.
334. Noachs verslag over Gods bouwplan voor de ark. Mahals droefheid dat hij van de ark wordt buitengesloten.
335. Noachs vermaning aan zijn broer. De verblinding van de eigengereide Mahal en zijn twist met de Heer.
336. Mahal met zijn kinderen op de volle hoogte. Kisarells emstige vraag aan zijn vader Mahal, hoe hij God van een zonde kan betichten. Mahals verwijten aan God.
337. Noach opent Mahals ogen over zijn eigenlijke fout. De hoge dunk van eigen rechtvaardigheid als voornaamste wortel van hoogmoed. Mahals uitdaging aan God. De Heer verschijnt.
338. Het gesprek van de Heer met Mahal. Mahals uitdagende vragen en het wijze antwoord van de Heer. Over het wezen van Gods berouw. De natuurlijke oorzaken van de zondvloed.
339. De uitnodiging van de Heer aan Mahal. Mahals dwaze tegenvragen en de wijze en zachtmoedige antwoorden van de Heer over dood en onsterfelijkheid. Mahals vraag naar de oorsprong van Satan en zijn fundamentele boosheid en het duidelijke antwoord van de heilige Vader.
340. Het verdere liefdevolle gesprek van de Heer met Mahal. Mahals verwijten onder verwijzing naar zijn zondeloosheid Het verdriet van de heilige Vader en Zijn woorden over bijzondere levenswijzen. Het verschijnen van de engelen en van Waltar. Het verdwijnen van de Heer.
341. Mahal bespreekt met Waltar de reden van de onzichtbaarheid van de Heer. Mahals inzicht in zichzelf en zijn berouw. De vergevende woorden van de Heer uit de lichte wolk.
342. Waltars woorden over Gods laatste poging om door Zijn engelen de mensen voor de zondvloed te waarschuwen en te redden. Mahals zending en de aftocht van de engelen naar de laagte.
343. De bezigheden van de twaalfduizend engelen in de laagte. Koning Gurat en Drohuit door Waltar beleerd.
344. Het afwijzende antwoord van de ongelovige Gurat aan Waltar. Waltars laatste vermaning aan Gurat. De vergeefse waarschuwingen van de engelen aan Fungar-Hellan en het landvolk van Hanoch.
345. Verklaring over het verzamelen en verzorgen van de voor de ark bestemde dieren door de engelen. Over het buitengewone toelaten van grote catastrofen.
346. De engelen trekken met de verzamelde dieren door Hanoch. De vruchteloze laatste waarschuwing aan de Hanochieten en hun koning. De terugkeer van de hemelboden op de hoogte.
347. De boden komen met hun kudden bij Noach aan. De aanwijzingen van de engelen voor het onderbrengen van de dieren. De laatste termijn voor de opname van bescherming zoekende mensen.
348. Mahals gemor en getwist tegen de engelen en God wegens zijn vermeende verwaarlozing. Agla's belerende en troostende woorden en haar plotselinge heengaan door de engel Waltar.
349. Noachs vermanende woorden aan de morrende Mahal. De bouw van de kleine ark voor Mahal en de zijnen.
350. Noach draagt de kleine ark aan Mahal over. Mahals koppige eis aan de Heer. De drie kinderen van Mahal werden door het vuur van Gods toorn weggenomen.
351. Mahals vlucht naar een hoge rots en naar Adams grot. Mahals zelfgesprek. Het genadige woord van de Heer tot Mahal. Het aanbreken van de duisternis en Mahals ronddwalen.
352. De troostende woorden van de Heer tegen Noach en Zijn diepe droefenis over de mensen. De laatste pogingen van de Heer om de mensen van de laagte te redden.
353. Noach en de zijnen gaan de ark in; de Heer geeft aanwijzingen en verklaringen. De Heer sluit de ark. Het begin van de ramp.
354. Mahal in de grot als verbaasde getuige van de meest verschrikkelijke gebeurtenissen. Mahals angstige zelfgesprek. De aankomst van drie vluchtelingen in de grot. Mahal en de drie vluchtelingen Gurat, Fungar-Hellan en Drohuit herkennen elkaar. De Heer verschijnt in de grot.
355. Mahal bekent deemoedig zijn zonden in het aangezicht van de Heer. De heilige Vader getuigt van Zijn liefde en barmhartigheid. Het gericht van de zondvloed, de eigen schepping van de dwaze mensen. Satan opgeroepen door de Heer. De hellevaart van Gurat, Fungar-Hellan en Drohuit. De Heer leidt Mahal naar de ark.
356. De heilzame woorden van de Heer tot de verkleumde en door angst bevangen Mahal. Mahals genezing in de nieuw ontstoken liefde tot de heilige Vader. Mahals verlossing en verheerlijking als engel van het licht.
357. De engel Mahal als beschermgeest van de ark. Het stijgen van de vloed. Midden-Azië als het sterkst getroffen door de vloed. Het Aralmeer en de Kaspische Zee als overblijfselen van de zondvloed en als graf van de megastad Hanoch.
358. Nadere bijzonderheden over de grote vloed. Aanwijzingen om de desbetreffende bijbelteksten te begrijpen. De vloed was plaatselijk.
359. Meer over de zondvloed.
360. Duur en het verloop van de vloed. De ark op de berg Ararat. De duif met het olijfblad. De opening van het dak van de ark op nieuwjaarsdag. Noachs vertrek uit de ark.
361. Het dankoffer van Noach en de zegen van de Heer.
362. Het zichtbare teken van het nieuwe verbond. Het land Eriwan. Het nieuwe en toch oude gebod van de liefde. De Heer als Melchizedek. Kanaän en Salem.
363. De vestiging van Noach. De aanwijzing voor akker- en wijnbouw. Noachs roes uit onwetendheid. De vloek over Kanaän en het verstoten van Cham en zijn gezin.
364. Noachs woorden over het valse berouw van Cham. Het gesprek tussen de drie zonen van Noach. Chams edele wraak. De bode van de Heer uit Salem over het afstaan van het tiende deel.
365. In het kort de geschiedenis van Noachs familie tot aan Abraham. Wenken over het voornaamste doel van dit werk.
366. AANHANGSEL. Hoe de aarde er uitzag vóór Noach.