[2] Alleen was zijn gezang deze keer een beetje merkwaardig; daarom ook kreeg hij van Adam niet bepaald overtuigende bijval. - Het gezang luidde als volgt:
[3] 'O mensen, o leven, jullie streven en zien dit leven voor eeuwig te kunnen behouden! Een raadselachtig streven en zien!
[4] Wij leven en toch zijn wij niet zoals wij hier leven; het leven is niets en ook wij zijn niets met dat leven!
[5] Daar staat een levende geest! Zeg eens, wiens oog hem kan zien en welk levend zintuig hem kan ontwaren?!
[6] Wat is dan vervolgens een levende geest? - Is hij zo'n gedachte die als een bliksem zo vluchtig wegvliegt en dan in de oneindige ruimte zich zo doet ontstaan als de losse vlok van sneeuw in de nevelige ether van de aarde?
[7] Maar bliksems zijn vluchtig en sneeuwvlokken smelten in de stralen van de zon; o zeg, hoe zit het dan met de losse gedachte, met de geest die zich vond in de eindeloze ruimte alsook met een dauwdruppel?
[8] O zeg, is hij niet als bliksems en vlokken zo vluchtig, vergankelijk, stervend, om nooit meer terug te keren en zichzelf als zodanig wouw te herkennen, alsof hij reeds vaker in het heersende bestaan was!
[9] Wat is dan het sterven van dingen en mensen? Wat is dan de dood voor een gebeuren?
[10] Verga ik bij de dood van mijn lichaam, hoe? Of blijft er van mij nog iets over in de geest?
[11] Wat ben ik in de geest? Een denkend niets, onwaarneembaar voor ieder zintuig; of ben ík een licht dat niemands oog ooit kan zien, ook het eigen oog niet, vrij van welk lichaam dan ook.
[12] Ik zou het nietige leven willen verwensen en het uur vervloeken waarin ik vrij denkend als een dwaas leven mijzelf heb teruggevonden!
[13] Waarom moest ik ontstaan om weer heel spoorloos teniet te gaan?!
[14] O ellendig leven, wrede kwelling voor jezelf! Ik moet mij hier voelen, moet denken alsof ik iets zou zijn, en moet leven om spoedig weer lijdend te kunnen vergaan! O ellendig leven!
[15] Dat de geest sterfelijk is, zegt me elke vluchtige gedachte, die, zoals hij gedacht is, meteen voor altijd vergaat; vergaat echter de gedachte die zichzelf heeft doen ontstaan, wat moet er dan van de geest nog overblijven?
[16] Ben ik echter getrouw tot het eeuwige leven geroepen, waarom moet ik dan eerder sterven op deze bonte wereld en mijn dierbaar geworden lichaam verlaten? - O ellendig leven, jij honend drogbeeld van mijn zinnen! Waarom moet ik hier toch leven?'
[17] Nu sprong Adam op en zei zeer afkeurend zoals reeds van tevoren werd opgemerkt:
[18] 'Mijn zoon, genoeg van deze lege dwepende dwaasheid! Met dergelijke gezangen kan je je een volgende keer naar het een of andere bos begeven en ze daar urenlang de beren, wolven, leeuwen, tijgers en hyena's voorzingen! Deze wezens hebben genoeg sterke tanden en bovendien een maag die sterk genoeg is om dat te verteren; maar verschoon het menselijke gemoed voor altijd daarvan!
[19] Want als je zo dom bent en niet weet wat het leven, de geest en het bestaan zijn, vraag dat dan tenminste aan de wijzen onder ons, en zij zullen het je zeggen!
[20] Ben je dan de Heer en Zijn verheven leer reeds zo geheel en al vergeten dat je nu met zulke afgezaagde oude domheden weer op de proppen komt?!'
[21] Henoch zei echter tegen Adam: 'Laat het zo goed zijn! Ik weet waarom vader Kenan zo heeft gezongen; het was de wil van de Heer! Waarom de Heer dat heeft gewild zal straks duidelijk worden!
[22] En Kenan zong niet wat in hem is, maar wat nog in zo vele anderen schuilt. - Zie, dat is de reden; de rest zal straks duidelijk worden!'
«« 108 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.