Satan bekent zijn leugens en het kwaad van zijn stijfhoofdigheid.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 17 / 366 »»
[1] Nu stond de Satan bevend op en zei tegen Kisehel, die zijn stok welke hem door de Heer was aangereikt, nog stevig in de hand hield:
[2] 'Luister jij, mijn kastijder vanuit de macht van jouw God, die ook eeuwig een toornige God is over mij en nooit wil ophouden mij met Zijn verschrikkelijke roede te slaan!
[3] Ik heb je eerder in mijn huiveringwekkende, verschrikkelijke, beschuttende gedaante heel wat over de Heer, de almachtige Schepper van alle dingen, geesten en mensen gezegd, maar dat neem ik nu in deze gedaante die met de jouwe overeenkomt, geheel als een klinkklare leugen terug!
[4] Wel heb ik je ware dingen gezegd, - maar omdat ik het in mij verdraaid heb, was het een leugen, want alles wat ik over de Heer heb gezegd, dat heb ik alleen over mij gezegd, en daarom is niet de Heer, maar alleen ik de reeds tamelijk oude bedrieger van de wereld en een opschepper, hoewel niet direct met almachts-, maar toch wel met heel groot machtsvertoon!
[5] Niet de Heer, maar alleen ik heb reeds heel veel zonnestelsels verwoest, die wat mij betreft in hun eeuwige niets waren verzonken als de Heer zich daar niet over had ontfermd en ze door Zijn machtige boodschappers op een plaats in de oneindigheid had laten brengen, waar zij in nieuwe, rustige banen lopen, die door mijn pest verwekkende adem nooit bereikt kunnen worden.
[6] Zie, als het aan mij zou liggen, zou er ieder ogenblik een andere schepping ontstaan en geen enkel wezen zou blijven bestaan; want ik zou alleen willen scheppen om iets te hebben dat ik kan verwoesten en ik zou allerlei bekoorlijk mooie mensen vormen en levend verwekken om hen dan vanuit mijn boosaardige lust te kwellen en zodra ik genoeg gekweld had zou ik hen ook weer geheel en al vernietigen.
[7] Zie, altijd ben ik een leugenaar geweest en ik zou ook nu duizendmaal liever tegen je liegen dan je de volle waarheid te zeggen; maar ik vrees jouw stok te zeer, zodat ik het niet aandurf je opnieuw voor te liegen!
[8] Maar het zal niet beter met mij gaan, hoewel ik je nu de waarheid bekende, zolang mij deze grote macht wordt gelaten, zolang, wat de materie betreft, de hele zichtbare wereld, dat wil zeggen aarde, zon, maan en alle eindeloos vele sterren en eveneens talloze zonnen, werelden en eindeloos verschillende soorten wezens, volledig aan mij ondergeschikt moeten blijven en ik hun heer moet zijn.
[9] Want dat moet ik zijn, omdat ik als een geschapen god ben, en ik ben nu in dit materiƫle heelal zodanig volledig gevangen, dat ik mij er eeuwig niet aan kan onttrekken zolang er nog een laatste materieel stofje van de allerlaatste wereld zal bestaan. Op grond daarvan ben ik ook alleen maar uit op de voortdurende vernietiging van de dingen, die de Almachtige bouwt, om volgens mijn heerszuchtige opvatting des te eerder mijn alleenheerschappij te verwerven en de Heer der heerlijkheid zogenaamd van Zijn troon te stoten, omdat Hij altijd en eeuwig tegen mijn vernietigingsplannen is, sedert ik uit Hem in mijn buitengewoon machtige en nagenoeg eindeloos grote bestaan geroepen ben ten einde naast Hem als een tweede god te zijn en met Hem te heersen, maar Hem toch in alle liefde boven alles lief te hebben uit het diepst van mijn innerlijk, opdat ik eeuwig voor Hem zou zijn wat een trouwe vrouw voor haar man is!
[10] Waarlijk, groots en heerlijk was ik geplaatst! Wat ik maar wilde, was er ook meteen, en de Heer hinderde mij niet in mijn willen en scheppen.
[11] Maar als ik het geschapene weer wilde verwoesten, verhinderde de Heer mij dat. Daardoor echter zag ik mij ook in mijn macht ten opzichte van God beperkt.
[12] Door list wilde ik Hem aan mijn zijde brengen en maakte mijzelf zo mooi als maar mogelijk. Daarvoor ontstak ik mijzelf in al mijn licht om de Heer te verblinden.
[13] Maar de Heer nam mij in mijn licht plotseling gevangen, schiep toen uit mijn licht de materie en naast mij talloze scharen heerlijke wezens en hield meer van hen dan van mij, Zijn eerstgeschapen vrouw.
[14] Pas toen ging ik blind over in de meest dolle razernij en vervloek nu al eeuwig lang de Heer, die mij weliswaar al dikwijls wilde redden, - maar mijn woede omdat Hij mij niet wilde laten heersen, is te groot om mij door Hem te kunnen laten redden!
[15] Nu heeft Satana gesproken en heeft geen leugens, maar de waarheid gezegd. Neem, Heer, daarom die grote macht van haar af, opdat zij U niet opnieuw kan weerstreven, om door U steeds erger en erger daarvoor getuchtigd te worden!
[16] Geef mij een nieuwe termijn, en ik zal mij binnen die tijd tot U keren!
[17] Maar wanneer mijn grote afgunst jegens U mij weer in woede zou doen ontsteken omdat U Uw hart geheel naar de nieuwgeschapenen keert en ik hen daarom zou moeten vervolgen, neem dan alle macht van mij af en verwerp mij voor eeuwig, of doe met mij wat U wilt!
[18] Hang mij op tussen hemel en aarde, opdat mijn woede mij zal verteren in het aangezicht van al Uw heerlijkheid en al degenen die U liefheeft en die U mogen en kunnen liefhebben! Uw wil geschiede!'
«« 17 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.