Fungar-Hellan voor de grot in de rots. De inlichtingen van Mahal en de vrijgelatenen over de grot.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 312 / 366 »»
[1] Toen de stoet met boetelingen in het gevolg van alle uiterst bekwame spionnen en hun wachters en ook Fungar-Hellan zelf met al zijn ambtenaren van het hof de plaats hadden bereikt waar vroeger de tempel stond, en waar zich op enige afstand ook de bekende opening in de rotswand bevond, liep de overste van de spionnen naar Fungar en zei:
[2] 'Heer, heer, zie, hier is de opening waar ik het over had; de door u vrijgelatenen gingen daar naar binnen en kwamen toen niet meer te voorschijn!'
[3] Toen Fungar deze wenk kreeg, wendde hij zich tot zijn Mahal en vroeg hem deze grot te beschrijven en te vertellen wat er mee aan de hand was.
[4] En Mahal zei: 'O vriend, niets makkelijker dan dat! Zie, dat is ten eerste geen door de natuur gevormde opening, maar mensen hebben in deze niet erg harde steenmassa een gat geslagen, en de sporen van de beitel zijn nog heel duidelijk te zien!
[5] En aangezien het mensenwerk is, is het ten tweede zeker niet zoiets als de toegang tot een natuurlijk gevormde onderaardse ruimte in de berg, maar een gang naar een door rotsen omgeven bergland of het is de toegang tot een of meer onderaardse, kunstmatig door mensen gemaakte vertrekken, waar deze boetelingen vast nog menig zware klomp goud verborgen houden!
[6] Het is zeker een van beide, zo niet beide tegelijk, - temeer omdat de naar binnen geklommen boetelingen via een andere weg naar jou toe konden komen!
[7] Nu komt het op het onderzoek van jouw kant aan! Maar ondervraag eerst de boetelingen! Als zij jou vóór het onderzoek de waarheid vertellen, schenk hen dan na de uitvoering van het onderzoek het leven; wanneer zij je echter van tevoren beliegen, dood hen dan, en wel door hen in te metselen in hun eigen holenstelsel!'
[8] Na deze woorden van Mahal wendde Fungar-Hellan zich meteen tot de boetelingen en vroeg hun, zonder dat zij iets van Mahals verklaring hadden gehoord, wat er aan de hand was met die opening waar zij drie dagen tevoren naar binnen waren gegaan.
[9] En de boetelingen zeiden: 'O heer, dat gat is alleen maar een erbarmelijke toegang tot een smerige boetegrot die een nog smallere uitgang in een zeer verlaten rotsgebied heeft waar niets anders dan wilde bessen groeien die de boetelingen tot een karig voedsel hebben gediend!
[10] Vanuit die streek kan men ook via een zeer moeilijk begaanbare weg naar de vlakte komen, maar men heeft daarbij met duizend levensgevaarlijke dingen te kampen! En die weg zijn ook wij vandaag gegaan opdat onze boete volkomen zou zijn!
[11] Heer, heer! U kunt deze opening nu zelf nader laten onderzoeken en als u tot een andere bevinding komt, kunt u met ons doen wat u wilt!'
[12] En de generaal riep de mijnengravers en zei tegen hen: 'Breng meteen tienduizend fakkels hierheen, dan zullen wij dadelijk met het onderzoek van deze opening beginnen!'
[13] De gravers vertrokken meteen om aan het bevel van de generaal te voldoen.
«« 312 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.