Mahals ernstige en wijze woorden tot de afgevaardigden en tot de tien vorsten.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 327 / 366 »»
[1] Toen nu Mahal de raadzaal inkwam, schrokken de afgevaardigden van zijn emstige gezicht, en geen van hen waagde het om een woord over zijn lippen te brengen.
[2] Toen de hele vergadering er enige tijd sprakeloos bij had gestaan, vroeg Mahal aan hen: 'Waarom hebben jullie naar mij gevraagd? Ben ik soms net als een vreemd dier dat zekere dierentemmers aan de ketting rondleiden en laten aangapen voor een paar blikken munten?! - Spreek! Waarom ben ik hierheen geroepen?'
[3] Na deze aansporing zei een van de tien vorsten: 'Man Gods! Zie, zij zijn vanuit de laagte hiernaartoe gestuurd, en hebben ons enkele redenen voor hun komst genoemd! O zeg ons, of wij hen moeten geloven of niet!'
[4] En Mahal zei: 'Ja, - je kunt geloven wat zij verklaarden, want het is nu zo; het aanbieden van de oorlogsschatting was echter niet de eigenlijke reden om hierheen te komen, maar de voornaamste reden van dat alles ben ik!
[5] Koning Gurat en zijn generaal Fungar-Hellan willen mij graag weer aan hun hof hebben, en deze afgevaardigden moeten mij daartoe bewegen; maar zij, alsook hun gebieders, weten niet dat Mahal zich nooit door mensen, maar alleen door God laat bewegen.
[6] Zeg daarom tegen je gebieders dat ik alleen dan weer naar hen zal teruggaan wanneer God de Heer het mij zal opdragen! Zeg hun echter ook dat ik er in naam van de Heer zeer goed op zal toezien hoe zij zich aan het dubbele aanbod aan de tien vorsten zullen houden!'
[7] Nadat Mahal dat tegen de afgevaardigden had gezegd, richtte hij zich weer tot de tien vorsten en zei tegen hen: 'Laat nu deze boden weer in vrede gaan omdat zij jullie de vrede hebben aangeboden; maar let er wel op dat hun voorstel binnen een bepaalde termijn wordt uitgevoerd!
[8] Want als iemand een ander zijn woord geeft, moet hij het ook op een bepaalde datum waarmaken, anders is hij slechts een huichelaar en een mooiprater die wel iets belooft, maar omdat hij geen tijd bepaalt waarbinnen hij zijn belofte wil houden, is zijn belofte zo goed als een klinkklare leugen, omdat hij de vervulling van zijn belofte tot in het oneindige kan uitstellen en hij kan iets pas na duizend of tienduizend jaar doen wat hij anders binnen een bepaalde tijd moest doen.
[9] Daarom is het niet genoeg om te zeggen: `Dat zal ik doen!', maar het moet luiden: `Dat zal ik vandaag of morgen of binnen een jaar doen als de Heer mij deze bepaalde tijd tot vervulling van mijn belofte wil laten beleven!'
[10] Verlang dat dus ook van deze boden, en laat hen dan, zoals ik reeds heb gezegd, in vrede wegtrekken!'
[11] De tien vorsten zagen het belang van deze vermaning in, gaven de boden een termijn van drie maanden en lieten hen toen geheel ongehinderd weggaan en plaatsten na hun vertrek meteen een versterkte wacht bij de hoofdopgang.
«« 327 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.