Noachs vermaning aan zijn broer. De verblinding van de eigengereide Mahal en zijn twist met de Heer.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 335 / 366 »»
[1] Al spoedig merkte Noach de grote innerlijke droefheid op bij zijn broer Mahal, evenals bij diens kinderen; want zij waren allemaal hevig ontdaan toen zij hoorden dat alleen Noach met zijn gezin genade in Gods ogen had gevonden.
[2] Daarom zei Noach tegen Mahal: 'Broer, waarom ben je nu zo bedroefd? Heb je niet van tevoren je woord gegeven dat je niet boos zou zijn, ook al zou de Heer je een brandende doornstruik op je naakte rug slingeren?!
[3] O broer, hoe houd je je aan het aan mij gegeven en zo hoog gestelde woord?! Weet je dan niet hoe goed de Heer is, en ken je niet Zijn eindeloze geduld en Zijn eeuwige, onbegrensde erbarmen?!
[4] Zeg me, - wanneer heeft de Heer ooit iemand niet verhoord als hij zich berouwvol weer tot Hem had gewend in de ware liefde van zijn hart als een goed kind tot zijn enige goede en ware vader?! Doe hetzelfde, dan zal het beslist niet nodig zijn om zo droef te zijn!'
[5] Daarop vermande Mahal zich en zei tegen Noach: 'O broer, toon me een zonde die ik ooit tegenover God de Heer heb begaan, en ik zal daarover mijn leven lang treuren en wenen en smeken om vergeving en erbarmen!
[6] Ben ik niet even zuiver als jij?! - Waarom wil de Heer mij dan berechten? Wat deed ik dan voor kwaads in Zijn ogen dat Hij mij de toegang tot deze ark verspert?
[7] Dat ik mijn kinderen terug wilde vinden in de laagte waarheen de Heer Zelf mijn Waltar had gezonden, maar toen hij beneden was hem losliet zodat hij viel en te gronde ging, - broer, was dat mijn schuld? Wanneer heb ik daarvoor gezondigd en wanneer daarna, dat de Heer mij zo sloeg?!
[8] Maar jij zei dat het de Heer berouwt dat Hij de mensen heeft geschapen! Als dat zo is, wat is dan de mens van de aarde? Zie, ik zeg je: hij is een zonde van God! - Maar ik meen dat God toch niet tot een zonde in staat is?!
[9] Maar daar de Heer ten opzichte van mij, de altijd gerechte, zo trouweloos heeft gehandeld en heel smadelijk tegen mij heeft gezondigd, geloof ik nu dat ook God kan zondigen! Want zonder zonde bestaat er geen berouw; wie echter zegt: `Het berouwt me!', die heeft gezondigd!
[10] Dus zeg ik: God kan mij van geen zonde betichten; maar ik wil Hem Zijn zonde tegenover mij laten zien, de altijd gerechte!'
[11] Noach schrok toen hij deze woorden van Mahal had vernomen.
[12] Maar Mahal stond toornig op en ging met zijn kinderen de volle hoogte op.
«« 335 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.