Mahals gemor en getwist tegen de engelen en God wegens zijn vermeende verwaarlozing. Agla's belerende en troostende woorden en haar plotselinge heengaan door de engel Waltar.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 348 / 366 »»
[1] Toen Noach God geloofd en geprezen had, begaf hij zich ook in de ark en bekeek hoe de dieren waren ondergebracht, en zocht daarna op de middelste verdieping een geschikte plaats voor de aanbevolen waterpijp.
[2] Toen hij die vond ging hij naar de derde verdieping en vond hier zijn broer Mahal die het er juist met zijn kinderen over had dat de engelen met geen woord over hem hadden gesproken, maar alles enkel aan Noach hadden opgedragen, en hij was vooral boos over het feit dat de engelen Noach wel nauwkeurige aanwijzingen hadden gegeven voor het onderhoud van de dieren, maar over de verzorging van hem en van zijn kinderen niet ook maar één woord lieten vallen!
[3] En hij zei in tegenwoordigheid van Noach, die hij echter niet opmerkte omdat die achter de wand van een hok stond: 'Ben ik voor de Heer dan minder dan de dieren?! Die hebben hun hokken en voldoende voer, en er is voor hun onderhoud gezorgd; maar wat hebben wij?
[4] Zo spraken de engelen ook steeds over de verzorging van Noach en de zijnen; maar er was helemaal geen sprake van ons levensonderhoud! Wat betekent dat dan anders dan dat de engelen ons te verstaan gaven: voor ons is de ark niet gebouwd, maar alleen maar voor Noach en voor de zijnen en voor de dieren!
[5] Maar ik weet wat ik zal doen! Zie, er is immers nog een heleboel gehakt hout; ik zal met de knechten van Noach spreken en met Noach, opdat er voor mij een eigen ark wordt gebouwd waarin wij een plaats zullen hebben, en Noach kan dan rustig alleen de grote ark bewonen!
[6] Wil de Heer ons behouden, dan is dat goed en wel, - en wanneer blijkt dat Hij dat niet wil, dan zal ik Hem er niet om vragen, want ik heb nu toch al een afkeer gekregen van het hele gedoe van het leven onder zulke benarde omstandigheden!'
[7] Hierop zei Agla: 'O vader, ik denk dat je teveel spreekt! Want zie, ik heb immers ook Waltar gezien en hij mij, en hij heeft mij niet getroost; en toch mor ik niet tegen de Heer! Waarom doe jij dat dan wel terwijl je toch van de Heer Zelf de allerhoogste troost ontving?!
[8] Maar ik zeg bij mijzelf: `O Heer, mij, de grote zondares, geschiede volgens Uw erbarmen!' En al moet ik een buit van de dood worden, dan zij de Heer ook daarom geloofd en geprezen!'
[9] Mahal verbaasde zich over deze woorden van de wenende Agla, en Noach kwam tevoorschijn en loofde Agla vanwege die juiste woorden ten aanzien van God.
[10] In dat ogenblik stond er een lichtende engel voor Agla en hij zei tegen haar: 'Agla, zie, je zult nooit een buit van de dood, maar voor eeuwig een buit van het leven worden! Reik me dus je hand en volg me, je broer Waltar!'
[11] Hierop reikte Agla de engel haar hand en verdween in hetzelfde ogenblik; en er bleef van haar niets over dan haar kleren en daarin een beetje as.
[12] Deze verschijning verbaasden alle in hoge mate, en zij wisten niet hoe dat gebeurde.
[13] Alleen Noach bleef rustig en viel ter aarde om God bovenmatig te loven en te prijzen.
«« 348 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.