De vraag van de hardleerse critici over de kracht van het woord en de woorden van de wijze Spreker over het innerlijke, levende woord in het hart.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 45 / 366 »»
[1] Aan de andere tafel, waar de Spreker zich bevond, zaten enkelen die wat hardleers waren. Zij wendden zich met de volgende enigszins domme vraag tot de Spreker:
[2] 'Goede, wijze vriend en broeder, je hebt veel licht in je en spreekt wijze woorden! Dat kunnen wij beslist niet ontkennen, want ook wij zijn tamelijk goed uitgerust met de nodige wijsheid en kunnen daarom heel goed beoordelen of hetgeen iemand spreekt wijs is of dom!
[3] Ook van jou kunnen wij niet zeggen dat je niet wijs gesproken zou hebben, integendeel wij erkennen dat je wijsheid volkomen is.
[4] Maar er komt één punt in voor dat ons ter verzadiging van de geest niet goed smaakt, tenminste niet op de wijze waarop je het opgediend hebt!
[5] Zie, je zegt: het woord ontbindt de vaste stof in haar innerlijke grondvormen en door de beschouwing daarvan voedt de ziel zich; en wanneer de vormen dan tot in de innerlijke kern worden ontbonden, zodat wij daarin de zin van het geestelijke ontdekken, voeden wij daardoor de geest.
[6] Daarin willen wij jou inderdaad gelijk geven; maar dat de mens met zijn onmachtige woord de vaste materie kan oplossen, zoals eventueel het gloeiende erts een waterdruppel, - broeder, denk nu zelf een beetje na, en dan zul je toch onmiddellijk inzien dat dat nergens op slaat!
[7] Spreek duizend en meer jaren tegen een steen, als je tenminste zo lang kunt leven, en de steen zal een steen blijven zoals hij werd geschapen - natuurlijk wel door een machtiger woord dan het onze!
[8] Vandaar dat wij, omdat ons ook aan jouw eer veel gelegen is, hoewel wij ook niet weten uit welk deel van de stad je naar ons toe bent gekomen, zeer graag zouden zien dat je zo mogelijk de fout weer herstelt, temeer daar ginds aan de andere tafel zelfs de hoge gasten op ons gepraat schijnen te letten, zelfs de twee machtigen van de hoogte!'
[9] De Spreker stond op en zei tegen de goed menende critici: 'Richt de ware wijsheid zich naar de eeuwige waarheid, of naar de zwakte van de wereld? - Welk antwoord wil je Mij dan op deze vraag geven? Laat degene van jullie die de wijsheid bezit, spreken! -
[10] Jullie zwijgen en zoeken naar een antwoord; maar Ik beweer dat jullie er deze keer geen zullen vinden dat voor Mij toereikend zou zijn! Heb Ik dan van een materiële of mechanische ontbinding van de materie gesproken?
[11] Jullie zijn heel goedmoedig verlegen over Mijn eer ten overstaan van de hoge gasten aan de andere tafel. Wat moet Ik nu dan doen om jullie eer te redden, omdat jullie door je vraag en door je kritische beoordeling van Mijn woorden, die Ik voor jullie bestwil gesproken heb, werkelijk meer dan domme kletspraat aan het helderste daglicht hebben gebracht?
[12] Had Ik dan niet gesproken van een innerlijk levend woord der liefde vanuit het hart, dat zich allereerst in heldere gedachten of zielsvormen uitspreekt en dan overgaat tot de spraak van het gezicht en pas dan, indien het nodig is vanwege de zwakte van de mensen met slechts grove zintuigen, in de spraak van de mond, opdat de grove zintuigen van zulke zwakke mensen door de herhaaldelijke voeding van hun geest in hen, verfijnder worden, en ze dan met meer verfijnde levendiger zintuigen de dingen in hun waarheid zien en daardoor steeds meer hun geest voeden, opdat hij als het eigenlijke leven in de mens opstaat en een volkomen heer is in zijn huis, - terwijl als hij zo gevormd is als, naar het nu blijkt, in jullie, hij niet meer is dan een nietszeggende knecht van de materie, van het gericht en dus ook van de dood?!
[13] Wanneer Ik dus enkel van een dergelijk woord heb gesproken, zeg Me dan, hoe is het ten aanzien van God en de hele wereld met jullie begrip gesteld, dat jullie dat niet konden begrijpen en jullie liever met je grove domheid willen uitblinken dan met een vriendelijke, deemoedige bescheiden vraag over een punt in Mijn woorden, dat jullie ietwat duister voorkwam?'
[14] Nu keken de vroegere critici elkaar heel verbouwereerd aan, en geen van hen was in staat ook maar de geringste rechtvaardiging uit te brengen.
[15] En Lamech zei tegen Henoch: 'O broeder Henoch, als er nog meer van zulke wijzen in mijn stad zijn, dan zal ik aan hun zijde een merkwaardig figuur slaan; want deze spreekt immers alsof hij regelrecht uit de hemel gekomen is!'
[16] Maar Henoch zei tegen Lamech: 'Broeder, heb geduld! De Spreker is nog niet klaar; maar wanneer Hij klaar is, zal ik je wel zeggen wat je te doen staat! Maar het komende wordt nog veel beter; daar kan je volkomen verzekerd van zijn. Heb daarom maar geduld! Amen.'
«« 45 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.