[2] 'De Heer heeft immers tegen me gezegd: 'En na gedane arbeid zal het goed rusten zijn!'
[3] Ik heb volgens Zijn woorden gehandeld zoals Hij mij had aangeraden, ofschoon helaas zonder succes, waar ik evenwel niets aan kan doen; maar wat voor een rust heb ik genoten gedurende die lange zeven uren, die ik goed heb afgemeten aan de loop der sterren boven mijn hand vanaf hun opgang tot bijna aan hun ondergang?!
[4] Voorwaar, de ochtendschemering zet al flink door en nog beweegt zich niets in het kamp rond deze tempel! Er is geen zuchtje wind, ook laat zich nergens het zachtste geluidje horen. O, het is vreselijk om temidden van levende doden te leven!
[5] Wat kan ik echter in deze treurige toestand doen? - Hier blijven tot de zon volledig is opgegaan of alleen afdalen naar de stad en daar de achtergebleven bedienden meedelen wat hier is gebeurd?
[6] Moet ik misschien een kruidenkundige halen, die mij door zijn wijsheid kan vertellen of deze mensen wel slapen of dat zij misschien werkelijk helemaal dood zijn? Of moet ik toch eerst zelf nog een keer proberen om hen te wekken?
[7] Maar wanneer die poging mislukt en op mijn nog zo harde roepen niemand meer begint te bewegen, zal dan niet een nog veel grotere angst mij overvallen, zodat ik dan misschien helemaal niet genoeg kracht meer zal hebben om naar de stad te gaan om daar voorbereidingen te treffen om deze slapen-den of doden de vereiste begrafenis te geven?!
[8] Maar nu weet ik wat ik doen zal; ik zal de Heer God Zebaoth zo echt vurig en vol vertrouwen vragen dat Hij mij helpt, en ik zal bidden en smeken tot de dag half voorbij is en ik zal niet eten en drinken totdat de Heer mij zal verhoren en troosten of ook mijzelf nog zal doden samen met mijn broeders en zusters!
[9] Het wordt al lichter en lichter in het oosten, zodat ik al met weinig moeite de stad van huis tot huis kan onderscheiden!
[10] Hoe heerlijk zou dit ontwaken in de nieuwe komende dag zijn, wanneer ik het niet alleen moest aanschouwen, wanneer dit volk net als ik wakker zou zijn en de Heer een vrolijk, opgewekt, verkwikkend ochtendlof zou brengen!
[11] Maar ik moet alleen te midden van mijn niet te wekken broeders het nieuwe ontwaken van de natuur tijdens het ontwaken van de dag bekijken!
[12] O, hoe dubbel treurig ben je nu, heerlijke morgen, dat ik je nu als enige levend en wakker in je grote heerlijkheid moet zien en genieten! Ik zou liever helemaal niet leven, dan de pijn te moeten ondergaan dat ik hier temidden van duizenden als enige nog leven en voelen moet!
[13] Maar wat heb ik dan gedaan dat Henoch en de Heer mij zo geheel en al hebben verlaten? Ik heb toch immers de door de Heer uitgesproken wil vervuld!
[14] En Hij, de Heilige, de Liefdevolste, de Barmhartigste, laat mij zo plotseling onvoorbereid in de steek!
[15] Hij was het toch, en Henoch was het ook; de mijnen, die hij van de hoogte heeft meegebracht zijn evenwel nog ginds en slapen eveneens nog een dodelijke slaap!
[16] Of zouden zij daar niet meer zijn? - Ik zal toch eens gaan kijken! Want voor een droom is alles wat er sinds gisterenmorgen is gebeurd toch wel iets te veel!'
[17] Hierop ging Lamech naar de plaats waar hij de zijnen had verlaten en vond tot zijn grote verbazing niemand meer.
[18] Toen sloeg hij zijn handen boven zijn hoofd tegen elkaar en riep: 'Om des Heren wil, wat is dat dan?! Ben ik dan inderdaad slechts een gefopte nar van mijn droom?! Droom ik dan nog, of ben ik wakker? Wat is dat voor een ellendige toestand van mijn leven?
[19] Ik zou graag willen bidden, - maar nu is dat onmogelijk voor mij! Ik ben nu zonder God, zonder vrienden, zonder broeders, zonder vrouw en kinderen en ik heb niets anders dan slechts dit ellendige leven om deze verschrikkelijke tuchtiging van God of de nog verschrikkelijker wraak van de slang te ondergaan!
[20] Wat moet ik nu doen? - Bidden? - Tot wie dan? - Tot Hem die mij verliet of niet bestaat? - Neen, dat wil ik niet!
[21] Nog ben ik Lamech! Nog behoort die grote stad en het land en het volk mij toe!
[22] Ik wilde toch van ganser harte een ware dienaar van de Heer zijn en offerde daarom reeds alles aan Hem op; maar Hij heeft mij nu deze onaangename streek geleverd en mij voor de gek gehouden!
[23] Daarom wil ik ook helemaal niet meer leven; hier in de tempel wil ik verhongeren, en dat zal mijn laatste offer zijn dat ik aan deze raadselachtige God zal brengen!
[24] Het zij zo wat mij betreft, - en geen wijsheid zal mij ooit tot een ander besluit brengen! En al kwam de Heer nu Zelf, dan zal Hij niets meer met mij kunnen beginnen!
[25] Jij dood volk, slaap maar in je dood, en wees tot voedsel voor de mieren en de wormen; over een poosje zal ik het ook zijn! Het is immers eindeloos veel beter om niet te bestaan dan je door God bij de neus te laten nemen!
[26] Dank je, mijn hart, voor dit inzicht; want nu adem ik weer vrijer! Ja, beter en zoeter is het gevoel van wraak dan domme vroomheid tegenover een God voor wie het zo gemakkelijk is mij zonder reden te misleiden!
[27] En zo geschiede het! Ik wil sterven en niet meer bestaan op Uw wereld, ontrouwe God! Amen wat mij betreft; onherroepelijk. Amen!'
«« 59 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.