[2] 'Ja, zo is het en het zal eeuwig waar blijven: het schepsel kan nooit een niet-geschapen god worden, God echter evenmin ooit een geschapen wezen!
[3] God leeft weliswaar eeuwig vrij vanuit Zichzelf en het schepsel leeft slechts door toedoen van God en vanuit God; maar als het schepsel er eenmaal is en leeft, dan leeft het wel ook op zijn manier een goddelijk leven omdat er immers in eeuwigheid nergens een ander leven is dan alleen een leven vanuit God.
[4] En als het een leven vanuit Gods eeuwige leven is, dan kan het toch onmogelijk zelf iets anders dan ook eeuwig zijn!
[5] Mijn leven kan dus alleen maar een deeltje van het eeuwige oneindige leven van God Zelf zijn, anders zou het geen leven zijn; maar aangezien het zo'n deeltje is, is het als zodanig ook gelijk aan datgene waarvan het deel uitmaakt, dus eeuwig, voor- en achterwaarts in de tijd bezien. Want ik kan mij niet voorstellen dat er in de volheid van Uw leven oudere en jongere levensdelen bestaan.
[6] Mijn gevolgtrekking is nu deze: ik was, o Heer, eeuwig een leven in U, maar gebonden m de eindeloze volheid van Uw leven; in een bepaalde tijd heeft het U behaagd mijn levensdeeltje vrij buiten U te plaatsen, en zo ben ik nu voor eeuwig een vrijgemaakt levensdeeltje vanuit U, zoals ik daarvoor sinds eeuwigheid in U als een op zichzelf onvrij, maar met Uw eindeloze leven volledig verenigd vrij leven was!
[7] Heer en Vader, heb ik juist geoordeeld, of heb ik mij ergens vergist?'
[8] En de Heer sprak: 'Neen, Lamech, deze keer is je opvatting volkomen goed en waar en juist uitgevallen; van Mij uit kun je daar nu volledig van verzekerd zijn!
[9] Het is zoals je het nu hebt uitgedrukt en zo bestaan Ik en jij reeds sinds eeuwigheid, alleen met dit verschil dat Ik het eeuwige Al, jij echter slechts in en uit Mij een deel van dit oneindige Al bent.
[10] Want het is toch zondermeer juist dat de gedachten van ieder mens zo oud moeten zijn als hij zelf is; maar het komt op de mens aan wanneer hij ze denkt of in zekere zin vrijmaakt in zijn gemoed.
[11] Wanneer dat echter gebeurt, dan heeft de mens ze in zekere zin geschapen en gevormd in zichzelf, en niet zelden ook in werking gezet vanuit en buiten zichzelf, en die gedachten bestaan dan als vrije wezens, ofschoon zij nog steeds aan de schepper gebonden zijn, dat wil zeggen aan de mens die ze heeft gedacht.
[12] Zie, dat is immers ook met ons het geval! Ik ben de Mens aller mensen, en jullie mensen zijn allen Mijn gedachten, dus Mijn leven, omdat de gedachten, de vrije gedachten, het eigenlijke leven in Mij zijn, zoals zij dat ook in jullie zijn, omdat jullie allen geheel en al naar Mijn beeld zijn geschapen!
[13] Als Mijn eeuwige gedachten kunnen jullie immers onmogelijk jonger zijn dan Ikzelf; en dus heb jij, Lamech, zoals gezegd, deze keer volkomen juist geoordeeld!
[14] Dat is dus juist; maar toch hebben we hier nog met een groot mysterie te maken, en dat komt machtig tot uitdrukking in de vraag: hoe en op welke manier kan de Schepper Zijn gedachten als Zijn eeuwige levensdeeltjes buiten Zichzelf plaatsen als volmaakte, vrije, zichzelf bewuste, levende wezens, en wel zo, dat zij zijn zoals jij nu tegenover Mij bent en met Mij kan spreken, als was jij een tweede eeuwige God naast Mij?
[15] Lamech, zie, tot nu toe heb je aan Mij vragen gesteld; maar nu stel Ik jou een vraag! Zoek in jezelf een antwoord op Mijn vraag, want dat moet zich immers in jou bevinden, zoals je toch zeker het geschapene in je hebt liggen! Denk na, en antwoord Mij dan! Amen.'
«« 69 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.