De gezegende weide. De wandeling op zee.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 110 / 244 »»
[1] De volgende dag al vroeg in de morgen stonden voor het huis al weer drommen zieken.
[2] Ebahl kwam naar Mij toe en vroeg Mij om hem te helpen, want men versperde de ruimte voor zijn huis zodanig dat er geen mens meer in of uit kon. Buiten had hij ook al de hoofdman gezien, die in huis wilde, maar door de dikke rijen zieken er niet door kon komen!
[3] Daarop ging Ik naar het voorportaal, hief Mijn handen op over de zieken, -en zij werden allen meteen gezond, slaakten vreugdekreten en loofden en roemden God in de hoge, die de mens zulk een macht gaf!
[4] Maar ik beval hen te zwijgen en naar huis te gaan en voortaan de zonde te mijden! En zij gehoorzaamden allen en gingen naar huis.
[5] Daarna zei Ik tegen Ebahl: Als er gedurende de dag nog meer hier hulp komen zoeken, dan moeten ze niet op de weg, maar op de tegenover de weg liggende weide plaats nemen, daar zullen ze geholpen worden; maar wie op de openbare weg blijft, zal niet geholpen worden! -Vervolgens zegende Ik de wei, zodat daarna ieder, die als zieke de wei betrad, meteen gezond werd.
[6] Er kwamen op deze dag verscheidene honderden zieken uit alle steden, markten en dorpen, en daaronder was er niet een, die niet genezen werd.
[7] De beide Essenen zetten van uur tot uur grotere ogen op en de ettelijke Farizeeën en schriftgeleerden ergerden zich nu van uur tot uur ook steeds meer, omdat hun aanzien wel van uur tot uur tot niets slonk. Want men keek helemaal niet meer naar hen om en vroeg hen niets, en Ebahls mensen gaven hen zo nu en dan zelfs te verstaan dat ze in huis nu volkomen overbodig waren en dat dit een geschikt moment was om naar Jeruzalem te gaan. -Maar ze namen die raad niet aan, en bleven hier.
[8] Na een poosje kwam een van de Farizeeën naar mij toe en vroeg Mij of deze weide voortaan zo zou blijven.
[9] IK zei: " Alleen gedurende deze dag, tot zonsondergang!"
[10] De FARIZEEËR zegt: "Waarom dan niet voor altijd?"
[11] IK zeg: "Omdat er zekere mensen zijn, die maar al te gauw zo'n weide hoog zouden omheinen en dan van degenen, die gezond zouden willen worden, veel goud en zilver zouden eisen. Omdat Ik dat niet wil, blijft deze weide slechts tot vanavond genezend, omdat de toeloop van mensen te groot is. - Morgen, als maar weinigen hierheen zullen komen om genezen te worden, zullen zij door hun geloof en hun vertrouwen worden genezen!"
[12] Na deze uitleg keerden de vragers Mij geërgerd de rug toe en vroegen Mij de verdere dag niets meer; maar de Essenen bemoeiden zich daarentegen des te ijveriger met Mij.
[13] Dat ergerde de hoofdman en hij zou hen graag gezegd hebben dat ze nu wel genoeg met Mij gepraat hadden, maar terwille van Mij hield hij zich toch met alle geweld in.
[14] 's Middags stuurde Ik de beiden naar Matthéus en Mijn andere leerlingen, waaronder zij al gauw Bartholoméus vonden, waarmee ze goed op konden schieten omdat hij, zoals bekend, ook een Esseen was. Tot middernacht spraken de twee met de leerlingen over Mijn leer, Mijn daden en over Mijn goddelijke wezen.
[15] Intussen maakte Ik 's middags met de hoofdman en Ebahl en zijn familie een wandeling naar de zee, waar de acht knechten het schip verzorgden en het, omdat het hier en daar al wat beschadigd was, goed en zorgvuldig opknapten. Toen wij bij hen kwamen deed hen dat veel genoegen en zij vertelden de hoofdman dat Ik op de zee gelopen had. Want die gebeurtenis ging de acht maar niet uit het hoofd en uit het hart.
[16] Toen de hoofdman dat hoorde, vroeg hij Mij, hoe dat nu mogelijk was.
[17] IK zei tegen hem: "Ik heb je gisteren toch verteld welke machten Mij gehoorzamen, en Mij moeten dienen! Waarom vraag je daar dan naar? Overigens, als je je voeten op het water durft te zetten, en Ik het wil, zul je óók daarop kunnen lopen zolang Ik het wil! Als jullie zin hebben, dan proberen we het meteen! Je moet echter niet twijfelen, maar dapper en moedig volgen!"
[18] De HOOFDMAN zegt: " Alles goed en wel, als de zee hier bij de oever maar niet meteen zo diep zou zijn! Van hier uit gaat het aan weerskanten overalloodrecht naar beneden! Stel dat de eerste stap toch nog zou mislukken, -dan zou je gelijk daar beneden zijn waar de grote monsters en salamanders huizen!"
[19] "Kleingelovige" zei IK, "denk je dan dat Ik Mijn leven zou riskeren? Ik weet toch wie Ik ben en wat er allemaal aan Mijn wil moet gehoorzamen? -Wie van jullie moed en geloof heeft, volge Mij!"
[20] Daarna stapte Ik op de oppervlakte van de zee, -en zij droeg Mij als vaste grond. Zo liep Ik tien passen van de oever, keerde Mij om en nodigde het gezelschap uit om naar Mij toe te komen, maar zij durfden niet.
[21] Toen riep Ik het twaalfjarige jongste dochtertje van Ebahl, en het meisje vatte moed en zette aanvankelijk de eerste voet heel behoedzaam op het water. Maar toen zij zich ervan overtuigd had dat het water niet opzij ging, maar haar voet net zoveel tegenstand bood als een rotsbodem, begon ze meteen heel opgewekt naar Mij toe te huppelen en had veel plezier omdat het water haar droeg!
[22] Na het meisje probeerden de anderen, behalve de hoofdman, het ook en allen hadden het best naar hun zin op de nu wel zeer rustige waterspiegel.
[23] De HOOFDMAN vroeg Mij stomverbaasd en toch al ten halve moedig: "Wat zou er dan gebeuren als er een storm zou komen?"
[24] IK zeg: "Kom en overtuig je!"
[25] Eindelijk probeerde ook de hoofdman een voet op het water te zetten, en toen hem bleek dat het water niet week, zette hij er tenslotte heel behoedzaam ook de tweede naast, ging, zich zo licht mogelijk makend en met ingehouden adem, de tien passen naar Mij toe en was heel blij toen hij bij Mij op een nooit op deze wijze betreden bodem stond.
[26] IK zei: "Wel, omdat jullie overtuigd zijn, dat voor degene die vast gelooft, ook het water een vaste grond is, zullen wij nu onze wandeling Voortzetten! "
[27] De hoofdman zou liever naar de vaste grond van de oever teruggegaan zijn, maar de zes vrolijke dochters van Ebahl bemoedigden hem door hun zorgeloos heen en weer lopen, zodat hij dan ook met ons, ongeveer vijfduizend passen ver, de reeds tamelijk woelige zee opliep.
[28] Er stak echter een vrij sterke wind op en begon grote golven voor zich uit te drijven. Allen begonnen bang te worden en de hoofdman vroeg Mij of Ik om wilde keren.
[29] Maar Ik zei: "Wees niet bang! De golven komen alleen maar om jou ervan te overtuigen dat ook zij, tesamen met de wind, die hen opjaagt, Mij moeten gehoorzamen."
[30] Na een poosje echter, toen de golven steeds geweldiger aanrolden, keerde de hoofdman om en liep wat hij lopen kon, bereikte weldra behouden de oever en was, na een poosje koortsachtig bibberen, buitengewoon blij weer een ondoorzichtige vaste bodem onder zijn voeten te hebben. -Niet lang daarna keerden ook wij terug naar de verbaasde hoofdman.
«« 110 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.