[2] Daar de wassende maan deze avond al wat licht gaf, zag de BEWAKER maar al te gauw het dochtertje van Jaïrus, dat in het lange witte gewaad opgewekt naast Mij liep. Helemaal ontsteld vroeg hij aan Jaïrus: "Wat is dat nu.?! Wat zie ik?! Is dat Sarah niet, uw overleden dochtertje?! Was ze dit keer dan ook schijndood?"
[3] JAÏRUS zegt: "Laat het zijn wat het is! Jij hebt hier niets te vragen, maar over alles wat je hier ziet totaal te zwijgen of je wordt ontslagen! Prent je dat goed in je geheugen, en denk, neem in je op en begrijp, dat bij God alle dingen heel goed mogelijk zijn! Maar daartoe behoort een volledig geloof en een levend vertrouwen! - Heb je dat begrepen?"
[4] De WACHTER zegt: "Ja, zeer eerwaarde heer!"
[5] Daarop zegt JAÏRUS: "Kom in de toekomst niet meer bij mij aan met zulke eerbetonende uitdrukkingen en spreek met mij als met een broeder! Maar ga nu, omdat je geen lijk meer hoeft te bewaken, snel naar Kapérnaum en vertel daar niemand, ook mijn vrouw niet, wat je nu gezien hebt! Maar zeg haar, dat ze, indien mogelijk, meteen met jou naar Nazareth moet gaan naar het huis van Jozef; want ik heb heel belangrijke zaken met haar te bespreken! Neem een paar goede muildieren opdat jullie vlugger naar het huis van de timmerman in Nazareth kunnen komen!"
[6] De wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen.
[7] De VROUW vertrouwt nauwelijks haar eigen ogen en zegt na een poosje, terwijl zij Jaïrus op de schouder tikt: " Jaïrus, echtgenoot, hier staat je bedroefde vrouw, die je een bode hebt gestuurd met de mededeling, dat je belangrijke zaken met haar te bespreken had! Maar ik zie reeds het belangrijkste van alles! Zeg mij, man! Droom ik nu, of is het werkelijkheid? Is het meisje, dat bij Jezus zit en er zo goed uitziet, niet het levende evenbeeld van onze gestorven, allerliefste Sarah! - O Jehova, waarom heeft u mij Sarah toch afgenomen!?"
[8] JAÏRUS zegt, zelf helemaal ontroerd, tegen zijn vrouw: "Wees getroost, geliefde vrouw! Dit meisje is niet alleen het evenbeeld van onze allerliefste Sarah, maar zij is het in alle ernst zelf! De Heer Jezus, vol van de goddelijke geest, heeft haar nu voor de tweede maal opgewekt, zoals Hij haar slechts een paar weken geleden ook uit de dood heeft opgewekt. Dat zij er nu zo blakend van gezondheid uitziet, komt door Zijn onbegrijpelijke, goddelijke kracht. Stoor haar echter niet bij het eten, want ze heeft nu toch wel lang gevast!"
[9] De VROUW zegt, terwijl ze zich van verwondering en vreugde nauwelijks kan beheersen: "Zeg mij eens, wijze meester in Israël, wat je nu van deze Jezus denkt! Het lijkt mij steeds waarschijnlijker, dat Hij dan toch, ondanks Zijn nederige afkomst, de beloofde Messias is!? Want zulke dingen heeft nog nooit een profeet, laat staan een willekeurig ander mens, verricht!"
[10] JAÏRUS zegt: "Ja, ja, zo is het! Maar de grootste zwijgzaamheid is geboden omdat Hij dat Zelf zo wil; want als het te veel bekend zou worden, zouden we direkt heel Jeruzalem en Rome op onze nek krijgen, en als Hij daar Zijn goddelijke macht niet tegenover zou zetten, zou het er voor ons allen slecht uitzien! Wees daarom, vrouw, zo zwijgzaam als een vestingmuur! Sarah zal, om de goddelijke meester niet met haar verschijning te verraden en om een blijvende gezondheid te verkrijgen, minstens een vol jaar onder toezicht en leiding van Hem Zelf of anders van Zijn lieve, buitengewoon wijze moeder Maria blijven, en wij zullen haar slechts om beurten zo nu en dan bezoeken. Eigenlijk hebben wij beiden ook niet zo buitengewoon veel recht meer op haar; want wij hebben haar door ons blinde genot een ellendig, ziekelijk leven gegeven en wisten tijdens onze gemeenschap niet wat daar uit voort zou komen. Wij ontvingen deze hemelse Sarah, die van God een zeer gezonde ziel, maar van ons een zwak ziek lichaam meekreeg! Tweemaal heeft de dood haar bij ons weggehaald en ze zou voor ons op deze aarde voor eeuwig verloren geweest zijn! Maar Hij gaf haar beide keren een nieuw, gezond leven! -Daarom is het de vraag, wie nu meer haar vader en moeder is, - Hij, of wij tweeën, arme zondaars!"
[11] Sarah's MOEDER zegt: " Ja, jij bent wijs, kent de wet en alle profeten; daarom heb je in alles altijd gelijk. Het is voor mij al een hemelse zaligheid, dat ze weer leeft en dat wij het geluk hebben om haar zo nu en dan te zien en te spreken."
[12] JAÏRUS zegt: "Laten we nu stil zijn, want de maaltijd is ten einde, en misschien zal Hij iets zeggen!"
[13] Maar IK roep Faustus en zeg tegen hem: "Vriend en broeder, Ik vind het erg jammer dat je vandaag niet bij Mij kunt blijven overnachten; maar thuis wachten belangrijke zaken op je en daarom moet Ik je voor een paar dagen laten gaan. Kom echter daarna weer hierheen! Mocht er ergens over Mij gesproken worden, dan weet je wat je zeggen moet!"
[14] FAUSTUS zegt: "Heer, U kent mij beter dan ik mijzelf ken! Daarom kunt U Zich wel op mij verlaten, want een geboren Romein is geen zwakke rietstengel, waarmee de wind gemakkelijk spel zou hebben! Als ik ja zeg, dan zal ook de dood daar geen nee van maken! Maar nu ga ik; mijn muildier staat nog gezadeld en getoomd, en binnen een uurtje ben ik al op de plaats van bestemming. Het op mij wachtende werk zal in Uw naam, o mijn grote vriend Jezus, wel goed aflopen. Ik beveel mij geheel en al aan in Uw liefde, wijsheid en goddelijke macht!" Met deze woorden neemt Faustus afscheid, terwijl hij vlug de deur uitgaat.
[15] Dan komt Sarah's moeder naar Mij toe en dankt Mij, terwijl zij met een berouwvol hart belijdt hoezeer zij deze ongehoorde genade onwaardig was.
[16] IK troost haar echter en zeg tegen Sarah: "Mijn dochtertje, hier is, je moeder!"
[17] Nu eerst staat Sarah snel op en begroet haar moeder heel vriendelijk, maar zegt daar direkt bij, dat ze nu bij Mij zal blijven; want ze houdt teveel van Mij om Mij te kunnen verlaten! De moeder zowel als overste Jaïrus prijzen het lieve dochtertje daarvoor, maar vragen het echter toch ook meteen of ze hen niet helemaal zou willen vergeten! En Sarah geeft beiden de oprechte verzekering dat zij hen nu meer liefheeft dan ooit te voren. Daarmee waren beiden dan ook uitermate tevreden, ze werden kalm en liefkoosden hun dochter .
«« 13 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.