[2] Omdat Ik dat heel goed merkte, riep IK de leerlingen bij Mij en zei tegen hen: "Luister! Ik heb met het volk te doen, want het is al drie dagen bij mij gebleven en heeft nu niets meer te eten. Ik wil het niet hongerig wegsturen, want dan zou het op weg naar huis kunnen omkomen (Matth. 15:32), want er zijn er uit dit volk die van ver gekomen zijn. Geven jullie hen te eten!"
[3] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, U weet toch hoe ver onze voorraad al geslonken is! Hier in de buurt is niets, waar moeten wij zoveel brood vandaan halen om dit volk voldoende te geven?" (Matth. 15:33)
[4] Daarop vroeg IK aan de leerlingen: "Hoeveel broden hebben jullie nog in voorraad?"
[5] En de LEERLINGEN antwoordden: "Nog zeven broden en wat visjes, die nog goed zijn." (Matth. 15:34)
[6] Toen zei IK tegen de leerlingen: "Breng de broden en de vissen hier!"
[7] En de leerlingen haalden de broden en de vissen. Ik zegende beide, brood en vissen. Daarop gaf ik opdracht dat het volk op de grond moest gaan zitten. (Matth. 15:35) Toen het volk was gaan zitten, nam Ik het brood en de vissen, dankte de Vader, die in alle volheid in Mijn hart woonde, voor de zegen, brak daarop zowel het brood als de vissen in stukken en gaf deze aan de leerlingen en die gaven ze aan het volk. (Matth.15:36) En zie, allen aten naar hartelust en zoveel als hun maag vroeg en werden verzadigd. Meer dan dat konden zij niet eten en er bleven zoveel stukken over dat men daarvan zeven grote korven vol inzamelde. (Matth. 15:37) Het aantal mensen dat gevoed werd was vierduizend mannen en eens zoveel vrouwen en kinderen, die niet meegeteld werden. (Matth. 15:38)
[8] Nu het volk dus verzadigd was, beval Ik het om weer naar huis te gaan. En het volk stond weldra op, omdat de dag al aardig naar zonsondergang liep. Groot en klein en jong en oud bedankte Mij en begaf zich op de thuisweg.
[9] Toen het volk na een half uur al helemaal weggestroomd was en er zich buiten Mij en de leerlingen niemand meer op de bergtop bevond, ging Ik met de leerlingen ook van de berg af, naar de oever van de zee, waar juist een schip vrij was en op een vracht wachtte. Dus kwamen wij zeer gelegen. Maar toen de schippers Mij herkenden, bogen zij diep voor Mij, want zij kenden Mij van Kana in Galiléa. Zij vroegen daarom ook geen loon, maar smeekten Mij om een zegen voor hun nieuw begonnen bedrijf.
[10] En IK zei tegen de schippers: " Als het voor jullie niet al te ver uit de richting is, stuur het schip dan naar de grens van Magdala, waar Ik iets te doen heb!" -En de schippers maakten het schip los van de aanlegpaal, en spoedig kwam er een gunstige wind, die het schip in korte tijd tot aan de grens van het gebied van Magdala dreef. (Matth. 15:39)
«« 173 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.