De Heer voorspelt Zijn dood en opstanding.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 182 / 244 »»
[1] Marcus geeft nu vlug opdracht om het middagmaal gereed te maken, gaat naar het bewuste plaatsje waar wij ons bevinden en vertelt ons heel precies zijn belevenissen met de Farizeeën,
[2] IK prijs hem daarvoor en zeg: "Marcus, Ik zeg je, dit volk werd vanaf het begin uitverkoren, en de grote belofte die het kreeg is nu geheel in vervulling gegaan. Maar dit volk is verstokt en wil het grote tijdstip van zijn beproeving niet zien, het zoekt echter zijn heil in de poel van deze wereld, die als een droombeeld zal vergaan. Daarom zal worden toegelaten dat het de maat van zijn gruweldaden vol maakt, en dat het zijn God en Heer zal doden!
[3] Daarna zal alle genade en al het licht en alle gerechtigheid van dit volk worden weggenomen en aan jullie heidenen worden gegeven, want jullie wil is goed en als blinden hebben jullie gezien, wat de ziende Joden verworpen hebben.
[4] Daarom komt nu het licht van boven tot jullie en maakt dat je ziende harten krijgt, maar de kinderen van het licht zullen buiten gestoten worden in de buitenste duisternis. Onder vreemde volkeren zullen zij de broodkruimels zoeken en de naam 'volk' zal van hen afgenomen worden en zij zullen in de toekomst geen volk meer zijn!"
[5] MARCUS zegt: "Dan kan het dus toch zover komen, dat zij in hun grote woede U ergens aangrijpen en U lichamelijk doden, zoals zij dat met bijna al hun profeten hebben gedaan?"
[6] IK zeg: "O ja, dat zullen zij met Mij doen! Maar dan is het met hen gedaan!"
[7] MARCUS zegt: "Ja, ja, zoals ik gisteren al zei: "Dit gebroed is tot iedere denkbare misdaad in staat! U moet zich daarom zo lang als maar mogelijk is in acht nemen voor de zogenaamde stad van God, want die zal U doden, tenzij U daartegen al Uw voorzichtigheid en goddelijke almacht in 't geweer brengt; want de dienaren van de tempel ken ik uit en inwendig! Wie het waagt hun leer, die al lang een leer van de boze geest is, aan te pakken, moet tegen de totale hel vechten. Hun vriendschap is onheil en hun vloek is de dood. Het leven van een mens staat voor hen gelijk met het leven van een mug, waar geen mens op let omdat dat te onbeduidend is."
[8] De LEERLINGEN zeggen: "Zover wij onze Heer en Meester kennen, zal toch al hun nog zo geraffineerde slechtheid te pletter lopen op Zijn wijsheid, want Hij die de dood gebieden kan, Hij, die de doden weer tot leven wekken kan, zal moeilijk te doden zijn!"
[9] IK zeg: " Ja, Hij zal in eeuwigheid niet te doden zijn. Maar toch zal Hij gedood worden als een getuigenis tegen hen, opdat de hen gegeven maat vol zal worden! Als zij zich aan Gods heiligen vergrepen hebben, dan zullen zij zich ook aan Mij vergrijpen en daardoor scheppers van hun eigen oordeel worden! Maar wie zelf zoiets wil, die ondergaat geen onrecht als hij verworpen wordt! Als zij echter onuitsprekelijke gruwelen aan de boden begaan hebben, dan zullen zij ook Hem niet ontzien, die de boden voor Zich uit liet gaan.
[10] Hun noodlot zal echter daaruit bestaan, dat de gedode, na nauwelijks drie dagen, als een machtige overwinnaar van de dood en al zijn vijanden, tot eeuwige troost van Zijn vrienden en broeders, ongedeerd, in Zijn volle kracht, en geheel en al bruisend van leven, uit het graf zal opstaan! Dan zullen zij in grote vrees en vertwijfeling zich beraden hoe zij de uit de dood opgestane weer zouden kunnen doden, maar zij zullen niet in staat zijn om een besluit te nemen, en hun val zal spoedig daarop volgen.
[11] Zo zal het gebeuren en daardoor zal Mijn voorspelling ten volle vervuld worden.
[12] Jullie zullen weliswaar bedroefd zijn en terwille van Mij grote angst doorstaan, maar je bedroefdheid, vrees en angst zal spoedig veranderen in grote vreugde, als je de gedode weer heersend over al het leven en alle dood, net zoals nu, bij je zult zien!"
[13] MARCUS zegt: " Als het zo zal gaan, dan is het echt niet zo moeilijk om zich in zekere zin slechts voor de schijn te laten doden! Onder die omstandigheden kunt U dan wel naar Jeruzalem gaan, als U dat wilt; want U kan niets gebeuren! Als U Heer over leven en dood bent, wie kan U dan doden? En als men U doodt, of denkt U gedood te hebben, en U komt na de dood nog levender te voorschijn voor het gevecht met de vijand, dan vóór het gedood worden, zou ik niet graag in de huid van Uw vijanden steken. Die zullen dan door een vuur van angst en vrees verteerd worden. En van al hun beraden, peinzen en streven zal voor nu en altijd niets terecht komen! Want juist daardoor zullen al hun schandelijke gruweldaden in het volle daglicht voor alle mensen zichtbaar worden, en hun werkelijke bestaan heeft dan het door het betere deel van de mensheid lang gewenste einde voor eeuwig bereikt. O Heer en Meester! Doe dat maar zo vlug en zo zeker mogelijk! Ik ben al weloud geworden en zal de aarde niet zo lang meer met mijn voetstappen lastig vallen als ik reeds heb gedaan, maar dat zou ik dan toch nog graag meemaken, en mijn dood zal me dan niet zwaar vallen!"
[14] IK zeg: "Het is weliswaar nog niet helemaal zeker of het zo zal moeten gebeuren, maar het is eerder ja dan nee! -Maar de tijd is nu al ver over het midden van de dag voortgeschreden, en onze lichamen verlangen ook wat voedsel, daarom gaan we weer naar beneden om een lichamelijke versterking te gebruiken!"
[15] MARCUS zegt: "Ja, U heeft weer volkomen gelijk, het middagmaal zal klaar staan, laten we daarom naar beneden gaan! Na de maaltijd kunnen wij dan, als het U, o Heer, bevalt, weer naar dit plekje teruggaan."
[16] IK zeg: "Vanmiddag zullen we wat anders doen. Morgen zal dit plekje ons weer welkom zijn. Nu gaan wij echter!"
«« 182 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.