[2] Toen wij ongeveer vijf veldwegen gaans van de oever verwijderd waren vroeg MARCUS: "Heer, zeg ons waar wij het net uit moeten werpen!"
[3] IK zeg: "Dat zal Ik wel op het juiste moment doen, maar nu en hier nog niet! We zijn nog geen half uur op het water en willen daarom niet meteen de rust daarvan verstoren en haar geesten wekken, die ons vervolgens erg zouden kunnen plagen. Maar meer naar het westen en dichter bij de veilige oever zullen we het net wel uitwerpen. Nu zullen we niets anders doen dan rusten met de rust van de zee. Als iemand van jullie echter iets wil weten, dan staat het hem vrij dat aan Mij te vragen."
[4] CYRENIUS zegt: "Wat mij aan het gezin van Marcus vooral opvalt, is, dat zijn vier oudste dochters samen net zoveel kracht hebben om te roeien als zijn twee, je kunt wel zeggen, gigantisch sterke zonen! -Marcus, jij was ook wel een beetje een atleet, maar je zonen hebben je toch ver overtroffen!"
[5] MARCUS zegt:"Jawel, maar nu komt mijzelf hun kracht wel wat buitengewoon voor, want hun roeispanen trekken zo krachtig en onvermoeibaar dat het schip als door de wind gedreven over het zeeoppervlak glijdt. Heus, met deze snelheid zou men in een halve dag in Kis of zelfs in de buurt van Sibarah komen, waar je anders toch zeker twee dagen voor nodig hebt! Tot aan Genezareth zou men zo in een paar uur komen, en tot Jesaïra in vier.
[6] Als mijn oude ogen mij niet bedriegen, ontdek ik nu ook reeds de hoge berg, die van hier uit de stad Genezareth aan de linkerzijde flankeert! Hij ziet er wel heel blauwen dus veraf uit, -maar dat zegt niets, onze snelheid doet weldra iedere nog zo blauw uitziende verte wijken! Maar de onvermoeibare kracht van mijn beide zonen kan ik niet genoeg bewonderen! U heeft daar, o Heer, zeker ook met Uw almachtige heilige wil de hand in het spel!?"
[7] IK zeg: "Ja, beste vriend Marcus, Ik moet met Mijn wil overal, waar er een worden, zijn en bestaan is, van het grootste tot het kleinste, zeg maar oneindig gevarieerd de hand in het spel hebben. Anders zou de eindeloze ruimte maar al te snel zonder wezens zijn; en dus is het best mogelijk dat Mijn wil zich nu met jou zonen bezig houdt."
[8] Dan zeggen de op dit schip aanwezige drie LEERLINGEN tegen elkaar: "Vaak is er toch iets vreemds met onze Heer en Meester! Zo nu en dan spreekt Hij helemaal als de al ene, Heer van hemel en aarde, en dan gedraagt Hij Zich ook zo, maar bij andere gelegenheden is Hij helemaal mens en laat van Zijn goddelijkheid niets merken! Alles wat Hij spreekt en doet is weliswaar onbegrijpelijk wijs, maar dat Hij Zich ondanks al Zijn goddelijke macht en wijsheid binnenkort door de Farizeeën te Jeruzalem ten dode toe moet laten mishandelen, dat zou men toch zeker niet wijs kunnen noemen! Want wat voor baat heeft de mensheid uiteindelijk bij zo'n mishandeling? Die raakt daarmee op een dwaalspoor en zal zeggen: 'Kijk nu eens naar het lot van de machtige: hij valt tenslotte toch nog ten offer aan de nog sterkere! Hij, die doden opwekt en bergen verplaatst, zou toch ook in staat moeten zijn om met één woord de tempelknechten te vernietigen!?'
[9] In Noach's tijd moest de gehele mensheid ten onder gaan, behalve Noach en zijn kleine familie; en toch waren toen de mensen lang zo slecht niet als ze nu over 't algemeen zijn. En omdat het merendeel van de mensen nu al zo slecht en verdorven is dat het haast niet erger kan, wil Hij Zich door hen nu Zelf ook nog laten mishandelen, in plaats van dat Hij hen, harder dan ten tijde van Sodom en Noach, zou kastijden! Kortom veel van wat Hij in goddelijk opzicht doet is nog onbegrijpelijker dan het grote onbekende!"
«« 187 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.