De wijze toespraak van Jarah.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 194 / 244 »»
[1] Toen zei de oude MARCUS: "Heer en Meester van alle wereldse meesters! Eerder heeft u tegen mij gezegd, dat ik vandaag nog veel belangrijks over de bestemming van de mens zou vernemen en ook het Rijk van God zou leren kennen. Ja waarlijk en zeer wonderbaarlijk! Ik heb nu op deze dag meer gehoord, gezien en beleefd, dan tijdens mijn hele leven. Daarom vind ik dat Uw voorspelling geheel is uitgekomen en ik zal er nu alles aan doen, opdat ook onze ledematen niet ontevreden zullen gaan rusten."
[2] IK zeg: " Ja, ja, kijk jij maar eens of de kokkinnen al bijna klaar zijn met hun kunst! Na de maaltijd zal er nog veel gebeuren wat je nog meer in het Godsrijk zal inwijden."
[3] MARCUS zegt: "Maar Heer, wat is er dan met dit lieve meisje dat U nog steeds vasthoudt, en Uw borst met tranen nat maakt; is het soms van plan U helemaal niet meer loslaten?!"
[4] IK zeg: "Vraag dat maar aan het meisje, het zal je het antwoord niet schuldig blijven!"
[5] Marcus vraagt het nu aan de hemels smachtende Jarah.
[6] JARAH richt zich echter meteen op en zegt: "Luister eens, beste oude vriend! Wie Hem eenmaal vast heeft, mag Hem nooit meer loslaten; want laat hij Hem los, dan heeft hij daarmee ook zijn eeuwige leven losgelaten en het daardoor voor altijd verloren. Dat wat ik lichamelijk doe, dat moesten jullie allen in je hart doen, zoals ik het ook merendeels in mijn hart doe!
[7] Wie zijn leven liefheeft, maar de Heer van het leven, vaak lichtzinnig genoeg terwille van de wereld, laat varen, zal zijn leven verliezen omdat hij de Heer van het leven verloren heeft. Maar wie zijn leven niet acht, en alleen maar dat in zijn hart 'leven' noemt, wat bestaat uit een leven alleen voor de Heer van alle leven, die zal het leven eeuwig behouden, ook al stierf hij lichamelijk wel duizendmaal!
[8] Kijk, ik heb de Heer toen Hij naar ons toekwam, het eerst in mijn hart herkend en ik houd boven alles van Hem, Ja, als HIJ nu van mij zou verlangen voor Hem te sterven, zou de dood een verkwikking voor mij zijn! Want ik weet en voel duidelijk, dat de liefde tot Hem nooit in der eeuwigheid sterven kan, omdat het haar onmogelijk is een zonde te begaan, en dat is de echte dood van de ziel. Als de ziel van de mens echter dood is, dan is ook de gehele mens dood. Bedenk dat wel, oude man want ik kom uit de school des hemels, die de liefde en de waarheld en het leven is. Wat ik je nu gezegd heb, is een hemelse les, en je kunt haar daarom beter goed in je opnemen!"
[9] Toen de oude MARCUS Jarah zo hoorde spreken, zei hij, geheel vervuld van een hogere bezieling: "O kind uit de hemelen, veel te goed en te zuiver voor deze bedorven aarde! Waarlijk, als de heer mijn huis weer zal verlaten, kom ik naar jou om hemelse wijsheid te leren! Oh, wat een verschil tussen jou en mijn dochters! Jij bent al een zon, en mijn dochters zijn nauwelijks een weerkaatsing van het grote hemellicht in een heel klein dauwdruppeltje! O Ebahl, wat ben jij toch gelukkig om vader van zo'n engel te zijn!"
[10] Daarbij rolden de oude Marcus tranen uit de gelukzalige ogen en hij ging vlug naar de keuken om naar het avondmaal te kijken, en vertelde aan zijn dochters welke les hij van het meisje uit Genezareth gekregen had. De dochters waren verbaasd en vroegen hem of hij hun na de maaltijd gelegenheid zou willen geven om met zo'n hemels kind wat te mogen spreken.
[11] Daarover was Marcus erg blij en hij beloofde hun daarvoor te zorgen, alleen moesten ze wat voortmaken met het klaarmaken van het avondmaal. En de DOCHTERS zeiden: "Vader, binnen een kwartier is alles gereed!"
[12] Daarop ging Marcus de keuken weer uit en gaf de zonen opdracht vast wijn en brood op de tafels voor het huis te zetten en er ook voor te zorgen dat er genoeg licht was. Op de tafels moesten een aantal goedgevulde lampen branden, en de andere ruimte van de hof moest met vissersfakkels gedurende de gehele nacht helemaal verlicht worden! -Dat werd allemaal snel gedaan en toen het wat donker was geworden, brandden al op alle tafels een aantallampen, en de bewuste vissersfakkels verlichtten de tamelijk uitgestrekte hof. Snel daarna werden heerlijk bereide spijzen op de tafels gezet, zoals goed klaargemaakte vissen, brood, wijn en allerlei fruit.
[13] Vóór het eten droeg Jarah een psalm van David voor en vroeg Mij daarna om de spijzen en dranken te zegenen; en Ik deed dat, en wij gingen allen daarna aan de tafels zitten, aten heel opgewekt de voorgezette spijzen en werden vrolijk onder het matig genot van de wijn. Ik zat tussen Cyrenius en de lieflijke Jarah; Cyrenius zat links van Mij en Jarah rechts; naast Jarah zat haar Raphaël en daar tegenover de oude Marcus. Die viel het op hoe Raphaël de spijzen at; want als Raphaël een vis of een stuk brood, een stuk fruit of een beker wijn naar zijn mond bracht, verdween alles vóór zijn mond, en Marcus zag de jongeman noch kauwen, noch het eten doorslikken.
[14] Josoë, de aangenomen zoon van Cyrenius, die direkt naast Cyrenius zat, merkte de stille verwondering van de oude Marcus en zei: "Oude krijgsman Marcus! Wat vind je aan leraar Raphaël zo mooi dat je je ogen haast niet van hem af kunt wenden?"
[15] De OUDE zegt: "Ja, verheven zoon van mijn heer en gebieder, dat is iets heel vreemds! Deze jongeman brengt spijs en drank naar zijn mond, opent zijn mond niet, kauwt niet en slikt niets door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond! Hoe kan dat? Hoe gebeurt dat? Dat is alweer een wonder! Welke betekenis moet ik daaraan hechten?"
«« 194 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.