[2] Jouw Europese volken uit het noorden waren eens in Aziƫ, de wieg van het mensengeslacht, net eender en nog beter in alles verzorgd, dan nu jouw Romeinen, en zij hadden uit de hemelen een rechtstreekse opvoeding genoten. Er waren wijzen onder hen, zoals de aarde tot Mij toe niet kende, maar wat was daarvan het gevolg? Zij aten en dronken heel gezellig, werden van dag tot dag trager en zakten van geslacht tot geslacht af naar hun tegenwoordige staat. Maar nu, in deze armzalige toestand moeten zij in het zweet van hun aanschijn zorgen voor een mager onderhoud van hun lichaam en daarbij zijn ze toch niet helemaal zonder wijzen en leraren.
[3] En zie, juist deze nood zal hen langzaam maar zeker op een trap van ontwikkeling brengen, die in ieder opzicht die van Rome ver zal overtreffen!
[4] Daarom zou het niet goed zijn om de mens zo te plaatsen, dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert. Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
[5] De ziel zal haar inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het lichaam haar, met het lichaam, de dood zou brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle hefbomen in beweging en verzorgt, zo goed als maar mogelijk, eerst het lichaam. Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid voor het lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke leven, en vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door zal leven, ook al gaat het lichaam dood.
[6] Daaruit ontwikkelt zich dan tenslotte een soort geloof aan de onsterflijkheid van de menselijke ziel. Dit geloof wordt vervolgens meer en meer levend en een noodzaak voor de mens.
[7] Maar mensen die doordenken, zoals je die overal vindt, zijn al gauw niet meer tevreden met het geloof alleen, zij onderzoeken het diepgaander, beproeven de kracht ervan en zoeken, als deze kracht niet meer voldoet, het geloof met sterkere en in zekere zin concretere middelen waar te maken.
[8] Het volk houdt zulke onderzoekers dan gewoonlijk voor zieners en hoorders, die door een hoge geest geleid worden en die op de weg van het gesprek met geesten, diepere kennis van het leven van de zielen na de dood ontvangen.
[9] Zulke onderzoekers worden door het volk meestal tot priester verheven; en deze, die wel inzien dat zij in een onmisbare behoefte van het volk voorzien, misbruiken tenslotte vaak zo'n vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk, zoeken hun eigen aardse belang daarbij en zijn dan slechts blinde leiders van blinden. Maar iets goeds heeft het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds een, ook al is het nog zo'n zwakke, band met de hemelen onderhoudt.
[10] In de loop van de tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt, staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging, op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling getoond kunnen worden.
[11] En zie, zo vindt dan eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid, en daarin door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet worden, opdat de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd rein zal blijven.
[12] Als dan als aanvulling op zo'n vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van de mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemelen naar de mensen komt, als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als een mens gered en in de geest als nieuw en wedergeboren. Kijk, dat allemaal komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de nood en zorgen van de mensen!
[13] Ik zeg jullie: Door de nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.
[14] Als de mens door de nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn voeten weldra groen te worden; is hij echter verzorgd, dan gaat hij net als de dieren op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.
[15] Kijk, Ik zou de aarde maar honderd aaneengesloten zeer gezegende oogstjaren behoeven te geven, en de gehele mensheid zou van luiheld gaan stinken als de pest. Maar omdat Ik steeds goede en slechte oogstjaren op aarde met elkaar laat afwisselen, moet de mensheld steeds bezig zijn en in het goede oogstjaar voor een mogelijk volgend s.l.echt oogstjaar voorzorgen nemen, om niet van honger te sterven. En zo blijft de mensheld tenminste voor het lichamelijke steeds bezig; want daar staat tegenover , dat de mensheid anders maar al te gauw tot algehele inactiviteit zou vervallen. - Begrijp je dit ook?"
«« 212 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.