[2] Een mens, die teveel wijsheid bezit, komt mij voor als een in alles verzorgde schatrijke aardse man. Waarom zou hij de aarde nog bewerken, waarvoor de ossen voor de ploeg spannen? Zijn schuren en opslagplaatsen zijn tot aan de nok gevuld, zijn kelders zijn vol beste wijn, en zijn vertrekken p,uilen uit van goud" zilver, grote parels en kostbare edelgesteenten. Hij ziet dat verdere moeite om de aarde te bebouwen dwaasheid en zotternij zou zijn; hij gaat daarom rusten en geniet zorgeloos van zijn grote rijkdommen.
[3] En, zoals gezegd, een zeer wijze kan en moet uiteindelijk hetzelfde doen. De nog onwetende zoekt en onderzoekt en heeft veel vreugde als hij een nieuwe waarheid heeft gevonden; de zeer wijze kan echter niet veel meer ontdekken en is daarom uit de aard der zaak traag geworden, terwijl een leerling in de een of andere tak van wijsheid, vlijtig is en bijna dag en nacht zoekt om over een wat meer dan gewone verborgen zaak zo mogelijk alles te weten te komen. Daarom weet ik nu in deze sfeer genoeg. Wat mij echter nog ontbreekt, dat zal mij dan ook steeds bezig blijven houden. -Heb ik gelijk of niet?"
[4] IK zeg: "Teveel en te weinig heeft weinig waarde, maar iets teveel is altijd toch beter dan iets te weinig; want wie overvloed heeft, kan daarvan heel gemakkelijk diegenen geven, die wat te kort komen, en dat zal hen steeds goed van pas komen. Wie echter te weinig heeft, zal met het meedelen zeker niet zo scheutig zijn. Daarom is bij de ware wijsheid iets teveel steeds beter dan iets te weinig. Maar Ik zeg jullie: Het zou zelfs voor geen engel goed zijn als hij net als God alwetend zou zijn!
[5] Maar daar heeft God ook al voor gezorgd; want zomin als een geest ooit de gehele oneindigheid evenals God zal vervullen, net zomin zal ooit de wijsheid van een nog zo volmaakte geest al de diepten van de goddelijke wijsheid kunnen ontdekken en bevatten. -Begrijp je ook dat?"
[6] CYRENIUS zegt: "O ja dat begrijp ik, en dat was al vanouds een wijze spreuk bij ons Romeinen, en ook algemeen gebruikelijk bij de Grieken en Egyptenaren, en de spreuk luidde heel kort: Quod licet Jovi, non licet bovi (wat Jupiter vrijstaat, staat nog geen os vrij; wat de een mag, is daarom de ander nog niet geoorloofd), en ik denk dat deze spreuk, hoewel een bezit van de heidenen, zoals zij door de Israëlieten genoemd worden, hier ook goed op zijn plaats is.
[7] Tegenover God zullen mens en engel wel eeuwig ossen blijven, en dat is ook goed, want ik in ieder geval, zou een te grote wijsheid niet kunnen bevatten. De aard van de zaak maakt, dat ieder geschapen wezen tenslotte alle lust tot leven zou verliezen, als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn wat de mensengeest niet net zo duidelijk en bekend zou zijn, als de vertrekken van zijn woonhuis voor de heer des huizes.
[8] Daarom is het heel goed en wijs door Jehova ingericht, dat zelfs ook de meest volmaakte, geschapen geest in al zijn wijsheid, de wijsheid van God geen haarbreedte zal en kan benaderen, want wat oneindig is, kan door de eindigheid nooit bereikt worden!
[9] Maar houden wij erover op; want het zou nutteloos zijn daaraan nog meer woorden te verspillen, omdat er nog heel veel andere dingen zijn waarover wij uitleg zouden willen krijgen, dan het vaststellen van een 'maatstaf, waarmee de zwakke mensengeest de Goddelijke wijsheid zou kunnen meten. De liefde is duidelijk belangrijker dan alle nog zo belangrijke wijsheid van mensen en geesten.
[10] U zei eerder, dat men het oude lidteken van de ziel do?r de nieuwe wet van de naastenliefde helemaal zou kunnen genezen en zich daardoor vrij zou kunnen maken van de oude erfzonde. Dan zou in de mens h~t volle bewustzijn van het ware eeuwige leven met alle kracht en helderheld weer terugkomen. Dat zou voor de mensen op deze aarde wel de grootste winst zijn, want pas daardoor zou de mens helemaal mens zijn en zou hij op deze aarde al tijdens zijn aardse leven beslist grote en heerlijke dingen kunnen doen.
[11] Het de arme mensheid steeds kwellende gevoel van de zekere dood en het verdwijnen van het levenstoneel doet de mens tenslotte alle moed voor een hogere daad verliezen, tenzij hij zich in alle dwaze wereldse vermakelijkheden stort, om daardoor de gedachte aan de toekomstige zekere dood te verjagen en zo het vergankelijke leven te genieten, alsof het een eeuwig leven zou zijn. Daarom is het zeer belangrijk om de mens zó'n gebod te geven, dat hij door zich daaraan te houden,' het eenmaal door Adam verloren paradijs in zichzelf weer terug kan vinden en voor eeuwig kan behouden. Het gebod van de echte en ware naastenliefde moet ons het verlorene weer terugbrengen.
[12] Maar daar doet zich uitdrukkelijk de vraag voor, hoe men zo'n uiterst belangrijk gebod naar de orde van God moet houden, om daardoor het grote door U beloofde doel zeg maar -zeker, en niet half, maar helemaal te bereiken."
[13] IK zeg: "Dat is een heel goede en juiste opmerking van jou, en Ik zal je daar een exact antwoord op geven; maar eerst zullen..we ook eens luisteren naar wat onze oude gastheer Marcus voor ideeën heeft over de naaste, die men geheel moet liefhebben. Daarna zal Ik pas aan jullie het complete en juiste antwoord geven met daarbij de goede uitleg. En zeg ons dus, beste Marcus, wie men volgens jouw mening nu echt voor zijn naaste moet houden en daadwerkelijk alle liefde moet bewijzen.
«« 233 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.