De dwaling van Cyrenius.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 66 / 244 »»
[1] Nu neemt CYRENIUS weer het woord en zegt met een vrij ernstig gezicht: "Heer, het is waar dat U zeker Diegene bent waarvoor wij U sinds lang houden, en niemand van ons kan dat in twijfel trekken. Maar ik moet U nu toch openlijk bekennen, dat ik in Uw zojuist afgelegde verklaring over de tovenaars, wichelaars en waarzeggers helemaal niets ontdekt heb van Uw mij anders maar al te goed bekende barmhartigheid en liefde! Dan ligt de oorzaak toch eigenlijk bij U Zelf, -want U geeft Zelf de mens rake klappen, die erg pijn doen, maar wee dan de geslagen mens, als hij tijdens die klappen begint te jammeren! Maar of ik hiermee nu gelijk heb, weet ik eigenlijk niet!
[2] Kijk, de mensen van de aarde zijn erg blind en dom en daardoor ook slecht. Maar ik vraag mij af waar de schuld daarvan ligt, en waardoor het kwaad veroorzaakt wordt! En zoals ik, vragen vele honderdduizenden Romeinen, die zeker niet achterlijk zijn, zich dat ook af!
[3] Het is toch niet aan te nemen dat Uw hand de mens oorspronkelijk slecht gemaakt heeft, net zoals er ook geen kind al als duivel ter wereld komt. Als de eerste mens echter goed was, hoe werd de tweede of de derde daarna dan slecht? Was dat Uw wil, of die van degene, die hen naderhand verwekt heeft? Alles, zoals het is, moet toch volgens Uw wil gekomen zijn! Maar als Uw wil dit zo heeft gewild, waarom dan de ergste verdoemenis over zulke mensen, die goed beschouwd de arme mensheid slechts van een zekere vertwijfeling hebben gered, omdat U geen gehoor hebt willen geven aan hun roepen?! Daarom vraag ik U om wel rechtvaardig, maar niet hard te zijn, want het schepsel heeft tegen zijn schepper geen verweer, - het kan slechts vragen, dulden, lijden en vertwijfelen!"
[4] IK zeg: "Maar vriend Cyrenius! Heb je alles dan alweer vergeten wat je zowel van Mij als ook van de beide engelen hebt gehoord? Zei Ik dan dat Ik Zelf zulke mensen veroordelen of verdoemen zal? Een paar dagen geleden heb je zelf toch nog de Farizeeën ogenblikkelijk willen laten tuchtigen, omdat ze mij wilden stenigen, en Ik stond je dat niet toe! En nu lijkt het erop dat je bijna aan hun kwade kant zou willen gaan staan! Of ben jij soms beter in staat de mens zo te plaatsen, dat hij in die situatie een kind van God moet worden, als hij dat wil? Merk toch hoe zwak je nog bent!
[5] Weet je dan zo meesterlijk veel af van de meest algemene geschiedenis van alle mensen, dat je op grond daarvan Mij kunt verwijten dat Ik Mij nu pas bekommer om de roependen en zoekenden, en vroeger nooit?
[6] Hebben de eerste mensen niet onafgebroken omgang met Mij gehad? Wie was van Noach tot Mozes de hogepriester te Salem, die Melchizedek heette, en die daarbij als een echte koning der koningen in Salem woonde? Wie was vervolgens de Geest in de ark des verbonds? En omdat de Geest uit de ark in Mij overging, -vraag ik: Wie ben Ik dan?
[7] De roependen wilden Mij evenwel van de sterren naar beneden hebben, omdat Ik, toen Ik bij hen was, voor hen te gewoon en te weinig goddelijk was, want Ik wilde niet zo stralen als de sterren!"
[8] Kijk, wat je nu zo bewogen heeft, was totaal verkeerd. De satan, die er iets van merkte dat je zijn geheim bezit, heeft je maar even aan de tand gevoeld, en meteen wilde je al met Mij beginnen te twisten! Bedenk nu eens of het wel rechtvaardig was wat je zei!?
[9] Ben Ik ooit hard of onrechtvaardig tegen iemand? Of ben Ik onrechtvaardig als Ik je voor het valse nagemaakte goud het echte zuivere aanbied? Of moet Ik jullie dan in het oude slechte en ook nutteloze bijgeloof laten? Zou Ik als Heer er niet meer recht op hebben gehad om de slechte weerspannige Farizeeën te gronde te richten dan jij?! Maar heb Ik ze geoordeeld? Ja, ze zouden zelfs aan hun eigen innerlijke rechter overgeleverd zijn geweest, als Ik ze niet op wonderbaarlijke wijze had gered!
[10] Zie eens, hoe kortzichtig je nog bent! Ik vind, vriend, dat alles wat je al gehoord en gezien hebt, je toch een wat ruimere blik had moeten geven!"
[11] Cyrenius vraagt Mij om vergeving, net als alle anderen, en zij zien het verkeerde van hun mening in, maar Ik troost hen en zeg: "Oh, jullie zullen nog wel vaker in nog grotere beproevingen komen, maar vergeet dan dit voorval en Mijn aan jullie gegeven leer niet, anders zouden jullie, ondanks dat jullie Mij allen gezien en gesproken hebben, in nog grotere verzoekingen raken. Dan zouden jullie ook nog van Mij kunnen afvallen en weer terechtkomen in het wereldse met haar leugens en bedriegerijen. Je zou worden als degenen, van wie je meent dat zij Mij gezocht en geroepen hebben, terwijl Ik hen, om ze des te makkelijker te kunnen verdoemen, in Mijn plaats tovenaars en wichelaars zou hebben gegeven!" - Allen vragen nogmaals om vergeving, - en Ik zegen hen allen.
«« 66 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.