De hemelse bestemming

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 100 / 101 »»
[1] Nu wendt de prior zich tot de Heer en zegt: o almachtige, liefdevolle heilige Vader, hoor mij genadig aan. Hoewel U precies ziet en weet hoe het met mij gesteld is, wil ik toch voor U spreken omdat U het zo wenst. Wat Uw liefdevolle en heilige voorstel van daarnet betreft, twijfel ik er nu absoluut niet meer aan of U mij en mijn broeders dit alles zou hebben gegeven als we Uw voorstel hadden aangenomen, want U bent toch overal de eeuwige Liefde, Trouw, Waarheid en Wijsheid! Het is waar, wanneer ik deze zuiver hemelse engelachtige wezens aanschouw, waarvan de een nog mooier is dan de andere en ieder op haar manier niet te overtreffen, en ik daarna mijn hart vraag of het tevreden zou zijn met zo'n onbeschrijfelijke genade van U, dan moet ik evenwel met de hand op het hart zeggen: o Heer, die uitzonderlijke genade ben ik helemaal niet waard, want zo'n loon zou te hemels en overheerlijk zijn voor een armzalige, uitgedroogde celibataire, aardse leegloper. Werkelijk, in het door U gezegende bezit van een dergelijke zuiver hemelse wederhelft of eeuwige levensgezellin moeten aardjaren, als ze hier nog zouden tellen, toch voorbijvliegen als montere sprinkhanen op een hete zomerdag. En van verveling zou in zulke bijna bovenhemelse omstandigheden in alle eeuwigheden zeker geen sprake zijn.
[2] Maar, o Heer en Vader, er is een groot maar! Kijk, het is moeilijk om ten overstaan van U te spreken, vooral wanneer men door U dubbel in het nauw gedreven denkt te zijn. Want het zich tegenover U ontevreden tonen met zo'n loon, en het er van af willen zien voor het verkrijgen van een eventuele hogere zaligheid, komt mij op z'n minst voor alsof men tegen Uw oneindige goedheid behoorlijk grof zou zondigen. Dit loon heel begerig en bereidwillig aannemen zou evenveel betekenen als zich zoiets waardig te achten, hetgeen bij geen van ons toch ooit het geval kan zijn. Daarnaast dringt zich, tenminste bij mij, dan ook nog heimelijk een vraag op die als volgt luidt:
[3] Kijk, twee waarden liggen hier voor je, een hemels heerlijke, namelijk deze hemel, en een oneindige, namelijk Uzelf o Heer! Wanneer het jou, arme zondaar (zo klinkt het in mij) vrij stond om tussen deze twee waarden te kiezen, dan moet ik - of het nu eigenbelang is of wat dan ook - eerlijk bekennen: Heer, ik blijf bij U en laat uit liefde voor U deze buitengewoon heerlijke hemel en ook eventueel nog veel mooiere, varen; vooropgesteld dat voor U, o Heer, zo'n keuze van mij arme zondaar aangenaam is. Ik wil namelijk daarmee voor U, o Heer en Vader, niet de indruk wekken dat ik met zo'n hemel niet tevreden zou zijn. 0, dat zeker niet, want ik, als de alleronwaardigste voor zo'n oneindige genade, zou U daarvoor met al mijn krachten eeuwig loven, liefhebben en prijzen!
[4] Maar Heer, hier is alweer een maar. Ik wil daarmee alleen maar zeggen: als U, o liefdevolste Vader, hier misschien niet, zoals U nu hier bent, voor altijd zou willen blijven; als men U hier misschien hoogst zelden te zien zou krijgen, dan zou ik toch oneindig veel liever voor eeuwig in de meest afgelegen uithoek van de hele eindeloze hemel met U willen doorbrengen dan hier ook maar een uur zonder U te moeten zijn, o heilige, liefdevolste Vader!
[5] Nu zegt de Heer: welnu, Ik heb uit jouw diepste wezen vernomen en gezien, dat jouw liefde naar Mij uitgaat en dat jij, evenals jouw broeders, Mij deze grote hemelse heerlijkheid als aangenaam offer hebben opgedragen en daarom zeg Ik jullie, dat jullie je juist door dit offer deze prachtige hemel hebben waardig gemaakt. Voor jou en je broeders ligt hier de door Mij bepaalde bestemming, en daarom kunnen jullie nu ook onbekommerd kiezen; vrij en naar hartelust. Ieder van jullie krijgt zo'n prachtig paleis en een hem volkomen welgevallige hemelvrouw. Als heer over zo'n bezit heeft hij dan geen andere hogere verplichting dan in de eerste plaats Mij eeuwig als Heer en Vader te erkennen en lief te hebben, maar ook de arme mensen die hier vaak nieuw aankomen gastvrij op te nemen, van voedsel en kleding te voorzien en door liefdevol onderricht dichter tot Mij, de Vader, te brengen.
[6] Vraag niet of Ik hier voortdurend zichtbaar zoals nu, of onzichtbaar aanwezig zal zijn, want zichtbaar of onzichtbaar, Ik ben toch altijd volkomen aanwezig. En wanneer je naar deze zon zult kijken, denk dan, daarin woont jouw Vader. En deze zon, die zo mild deze streek verwarmt en alles zo heerlijk verlicht, gaat hier nooit onder; je zult haar altijd zien en het oog van jouw liefde nooit van haar afwenden.
[7] Zo vaak je Mij ook maar in hoogste liefde voor Mij daadwerkelijk zult omvatten, zal Ik ook weldra zoals nu bij jou evenals bij je broeders persoonlijk, wezenlijk, zichtbaar aanwezig zijn.
[8] In jouw nieuwe huis in deze hemel zul je echter een wit bord aantreffen. Bekijk dit van tijd tot tijd, naargelang jouw liefde je daartoe aanzet, dan zul je daarop Mijn wil geschreven zien.
[9] Heb de vrouw die Ik je hier zal geven, echter lief als jezelf. Wees één met haar zodat je met haar een volkomen mens vormt, dat zich in volmaakte hemelse waarheid en weldadige liefde bevindt. In deze vrouw zul je de macht van jouw liefde voor Mij voelen en de vrouw zal in jou de macht van Mijn wijsheid voelen; en zo zullen jullie één zijn in Mijn eeuwige liefde en wijsheid. De hoogste graad van jullie gelukzaligheid zal er dan steeds zijn wanneer jullie volkomen één zijn in de liefde voor Mij.
[10] Je hoeft je hier geen zorgen te maken over voeding noch over enige andere behoefte, want voor dat alles is door Mij al voor alle eeuwigheden gezorgd. Want dit is het rijk dat Ik vanaf het begin bereid heb voor hen, die Mij lief hebben; dit is het grote, heilige erfdeel voor al Mijn kinderen, dat lk voor hen aan het kruis heb bereid! Neem het daarom aan van Mij, de enige gever van alle goede gaven en geniet voortaan eeuwig van deze overgrote heerlijkheden en schatten.
[11] In dit rijk zullen jullie niet ouder worden, maar steeds zaliger, krachtiger, jeugdiger en mooier! Dit alles is jullie goed afgewogen, zalige lot. Gaan jullie daarom maar en kies je eeuwige levensgezellin uit, opdat Ik jullie zegene voor de eeuwige, eindeloze zaligheid!
[12] Zie, onze prior wordt bijna duizelig van deze verrukkelijke zaligheid. Van louter schuchterheid durft hij evenals zijn broeders nauwelijks een voet te verzetten om de wachtende hemelse maagden tegemoet te gaan. Maar de Heer geeft de maagden een wenk, waarop elk van hen zich naar de voor haar bestemde man spoedt om hem een stralende palmtak aan te reiken. Maar bij het aannemen van de palmtak verandert ook de nog wat gewone kleding van de monniken in passende hemelse kleding; de Heer zegent hen nu en zij vallen allemaal op hun aangezicht en loven en prijzen Hem voor zo'n onmetelijke genade.
[13] Maar kijk, daar achteraan bij de monniken en lekenbroeders, die hier helemaal gelijk zijn aan de monniken, staat nog een lekenbroeder zonder vrouw en palmtak wat verdrietig toe te kijken, hoe voor al zijn broeders gezorgd is. Alleen voor hem is er geen maagd; ook zijn kleren zijn nog niet veranderd; daarom is hij nog steeds in zijn tijken pak gekleed. Wat zal er nu met hem gebeuren? We zullen het afwachten, want de Heer zal hem zeker niet vergeten.
[14] Maar kijk, de Heer zegt tegen de hemels gehuwden: Mijn lieve broeders, laat je nu door jullie hemelse echtgenotes naar huis brengen, opdat iedereen daar ter plaatse het door Mij voor hem gereedgemaakte, eeuwige eigendom geheel in gebruik kan nemen!
[15] Onze nu hemelse echtgenoten komen in beweging en de prior ziet met leedwezen dat onze arme lekenbroeder bij deze gang van zaken met lege handen is achtergebleven. Daarom wendt hij zich dadelijk tot de Heer en zegt: o Heer, allerliefdevolste, goede Vader, ik kan U niet genoeg loven en prijzen voor de genade die U ons allen hebt bewezen, maar kijk, daar achter staat een arme broeder nog zonder vrouw en zonder kleding; ik heb echt medelijden met hem. O Heer, als U het goedvindt, zou ik liever mijn gewaad en mijn vrouw aan hem afstaan dan hem hier zo verlaten moeten zien. Ik weet weliswaar dat Uw oneindig vaderlijke goedheid al uitstekend voor hem heeft gezorgd, maar omdat ik van U ook een liefhebbend en medelijdend hart heb gekregen, moet ik U openlijk bekennen, dat zolang ik weet dat deze arme broeder niet zo zalig is als ik, ik in Uw allerheiligste naam liever zelf enkele duizenden jaren van al deze zaligheden zou willen afzien dan hem ook maar enkele dagen minder zalig te zien dan mijzelf.
[16] De Heer zegt: zou je werkelijk je vrouw, gewaad en hemels bezit aan deze broeder willen afstaan?
[17] De prior zegt: ja Heer, op stel en sprong, ook al moest ik zelf alleen teruggaan naar mijn vroegere blinde klooster.
[18] De Heer roept de arme lekenbroeder bij Zich en zegt tegen hem: kijk, broeder van dit gezelschap, je bent bij deze gelegenheid wat tekort gekomen, maar deze broeder zag je eenzaam achterblijven en heeft zich zo over jou ontfermd dat hij aan jou, uit liefde voor Mij en jou zijn deel wil afstaan. Ben je daarmee tevreden?
[19] De arme lekenbroeder zegt: o Heer, wat mij betreft, ik ben al buitengewoon zalig en tevreden als ik hier op deze plaats maar eeuwig mag blijven en, U lovend en prijzend, deze hemelse heerlijkheden mag aanschouwen. Ik ben al overgelukkig en tevreden wanneer U, o Heer, mij zou willen toestaan om zo behoeftig als ik ben de allergeringste dienaar te mogen zijn in het huis van een van mijn eenvoudigste broeders die U, o Heer en Vader, voor eeuwig tot Uw hemelburgers hebt gezegend. Op aarde was ik immers in het klooster ook maar de allerlaatste, en was voor het klooster maar van weinig nut. Alles wat ik daar deed was daarentegen slechts een aalmoes van de kant van Uw hogere dienaren van dit klooster, zodat het er toch niet helemaal op leek dat ze mij als de allergrootste luilak in hun klooster moesten kleden en voeden. Zodoende heb ik absoluut nooit iets verdienstelijks, zelfs niet voor het geringste loon gedaan. Hoe zou ik dan nu hetzelfde loon als dat van mijn veel betere broeders kunnen verwachten?
[20] De Heer zegt tegen de prior: wel, Mijn lieve vriend en broeder, wat nu gedaan? Kijk, jouw broeder neemt je aanbod in geen geval aan. Wat wil je nu doen?
[21] De prior zegt: o Heer en Vader, laat mij aan hem mijn eerste broederplicht in de hemel vervullen. Ik wil hem opnemen in het door U aan mij geschonken huis en hem als mijn gelijke als heer aanstellen over alle goederen die mij door Uw liefde, genade en ontferming zijn geschonken.
[22] De Heer zegt: dan heb Ik weer een heel ander plan. Omdat jullie, jij en deze broeder, je door de liefde voor Mij wederzijds geheel en al hebben laten gevangennemen, neem ook Ik jullie helemaal in Mijn liefde gevangen. De broeders hier, die zich al met hun hemelse echtgenoten naar hun woningen beginnen te begeven, zegenen wij. Jij, jouw vrouw en deze broeder echter, gaan met Mij mee naar de plaats waar Ik eeuwig in de allerhoogste hemel samen met Mijn kinderen pleeg te wonen.
[23] Zie, de prior, zijn vrouw en de broeder vallen van al te grote verrukking voor de Heer neer. Maar de Heer sterkt hen, helpt hen overeind en zegt: welnu Mijn kinderen, volg Mij naar Mijn huis. Kijk, ze trekken onopgemerkt door de andere broeders, de eeuwige, heilige morgen tegemoet. Eindeloos lange rijen zalige broeders begroeten van alle kanten deze kleine stoet en prijzen de Heer om Zijn oneindige goedheid, liefde en ontferming. Laten ook wij hen volgen, zodat we kunnen zien, hoe deze drie nieuwe hemelbewoners zich daar inburgeren.
«« 100 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.