[2] Een roeier kan nog zoveel moeite doen, hij kan het raderwerk toch niet bereiken om het stil te zetten en het water daardoor tot rust te brengen, waardoor het voor elke zeevaarder mogelijk zou worden bij het centrum te komen, het hele raderwerk beet te pakken en het met vereende krachten uit het bassin te verwijderen, zodat het hele mooie rustige wateroppervlak voor het algemeen welzijn vrijgegeven zou kunnen worden.
[3] Nu komt er weer een andere vraag naar boven, namelijk: wat is er dan zo bijzonder aan het centrum van dit waterbassin? Ook al is het wiel er dan, desondanks blijft er omheen toch een heel ruim wateroppervlak over. Wie zin heeft om met zijn bootje op het water rond te varen, kan dat toch nog steeds naar hartelust doen en heeft het middelpunt daar niet voor nodig.
[4] Alles goed en wel zolang men niet weet wat het middelpunt, waarboven het waterrad is aangebracht, verborgen houdt. Pas wanneer men dat weet, kan men ook bij zichzelf de uitdrukkelijke wens uitspreken en zeggen: weg met dat wiel met zijn vele schoepen! Het heeft voor ons geen enkel nut. De verklaring dat het water, doordat het voortdurend door het rad in beweging wordt gebracht, niet bederft, is volkomen zinloos als men de schade, ja de grote schade, afweegt tegen het nut dat deze plek waarboven het waterrad is aangebracht, zou kunnen hebben. Welk nut zou deze plek dan kunnen hebben? Dat kan pas volkomen worden begrepen als uitgelegd wordt wat het voor een plek is waarboven het schoepenrad is aangebracht. Opdat jullie je daarover niet te lang het hoofd breken, zeg Ik het jullie meteen ronduit.
[5] Deze plek is een bron vol levend water. Maar deze bron is goed dichtgestopt en als het ware met lood afgedicht; er kan dan ook niet één druppel opborrelen. Maar toch zeggen alle pocherige waterradbelanghebbenden dat al het water in het bassin een zuiver levend water is en dat het leven van dit water alleen van hen afhankelijk is. Zij hebben de macht om het water te laten leven of het te doden. Het rad zou hen door God gegeven zijn en het vermogen hebben het water tot leven te brengen zolang het door hen wordt aangedreven. Wordt het water echter niet door hen aangedreven, dan zal het daardoor dood worden en niemand meer tot leven dienen. Zij zeggen ook: alleen dit ene waterbassin is onder de vele andere gelijksoortige die zich er nog omheen bevinden, het enige bassin dat het waarachtige levende water bevat. In alle andere is het water dood en de beweging daarvan, die lijkt op die van dit levende water, is niets anders dan pure na-aperij, dus puur bedrog. Wie zich ook maar laat verleiden om zijn roeiboot in een van die andere waterbassins te leggen, gaat zonder meer ten onder.
[6] Dat alleen dit het enige ware en echte, met levend water gevulde bassin is, bewijst ten eerste zijn ouderdom en ten tweede de buitengewone pracht en verhevenheid van de opgestelde stellage die het machtige levende rad dient. Ten derde bewijst zijn uitzonderlijke grootte, dat dit bassin alleen liet enige echte is. Het vierde bewijs is zijn openbaarheid, die is op te maken uit het feit dat zich op de oppervlakte van het levende water steeds het ;allergrootste aantal roeiers bevindt. En het vijfde, dat alle andere waterbassins tilt dit ene zijn voortgekomen, hetgeen bewezen wordt door hun tamelijk grote gelijkenis met dit enige waarachtige levende waterbassin.
[7] Kijk nu weer eens verder. Meer dan tweederde van de steeds naar de oever teruggedreven roeiers zijn hun eentonige en nutteloze tocht op het water reeds lang beu en stappen daarom uit hun bootjes. Zij stappen totaal verslagen en teleurgesteld aan wal, keren deze weldra de rug toe en zeggen: hadden we niet wat beters kunnen doen, dan ons zo langdurig laten foppen met dat levende water? Men heeft ons gezegd: volhouden maar en zo en zoveel keer rondvaren, daarbij echter oppassen dat men de juiste kracht blijft aanwenden, zodat men ten eerste niet te dicht bij het rad komt en ten tweede ook niet te dicht bij de oever, maar voortdurend de ruimte van het water tussen het rad en de oever gebruikt. Het al te dicht naderen van het raderwerk zou de kracht van de mens spoedig verlammen. Ten gevolge van deze toestand zou hij dan onherroepelijk ten dode zijn opgeschreven.
[8] Nu zijn wij wijselijk weer op de oever beland; en wat een wonder dat we nog leven! En verder zeggen zij die uit hun roeiboten zijn gestapt: dat het toch ook bij de anderen mag opkomen om eens naar de oever te kijken, zodat ze zouden zien dat het daar veel levendiger toegaat dan op dat domme wateroppervlak. Ze zouden zeker heel vlug al hun boten naar deze veel gelukkiger makende oever sturen en zich niets meer aantrekken van de machtige grootspraak van degenen die zich op de rand van het waterrad bevinden.
[9] Ze spreken verder en zeggen: de Heer zij alle lof en eer dat Hij ons dit heeft ingegeven! Maar de vraag is: waar zullen we nu ander, beter water vandaan halen?
[10] En verscheidene van hen zeggen: kijk daar in de richting van de morgen, niet al te ver hiervandaan liggen bergen; wie van ons weet niet dat bergen altijd goede bronnen hebben? Laten we daar dus recht op af gaan, dan zullen we zeker zuiverder levend water aantreffen dan deze oude, door het waterrad heen en weer gezwiepte levende soep. En kijk hoe daar een hele menigte zich vanaf het grote bassin heimelijk uit de voeten maakt en in de richting van de bergen trekt. Dit is al een gunstig teken. Desondanks willen wij toch nog bij ons waterbassin blijven en kijken wat zich daar nog allemaal afspeelt.
[11] Valt het jullie niet op dat er zich onder de gasten op de oever een heleboel bevinden die van flinke verrekijkers voorzien zijn? Zij bekijken van alle kanten het rad en zien dat zijn schoepen al behoorlijk rot en versleten zijn. Meer dan de helft ervan ontbreekt al helemaal. Wat volgt daar wel uit? We zullen eens gaan beluisteren wat onze waarnemers elkaar te vertellen hebben.
[12] Kijk, daar staat juist een stel hele pientere; ze praten heel opgewekt. De een zegt: wat heb ik je gezegd? Het moment is aangebroken; de grote schreeuwers zitten nu met de handen in het haar! Ze kunnen het rad niet stoppen om er nieuwe schoepen aan te zetten, want als ze dat zouden doen, zou het water in het bassin ook stil blijven staan, zodat het voor elke dwaze roeier dan immers spoedig voor de hand zou liggen dat het geen levend water is. Ze durven het rad ook niet meer flink aan te drijven, want dan breken de enkele lekke schoepen die er nog zijn ook nog af. Maar als dit zeer zeker zal gebeuren, zeg me dan eens beste vriend, hoe zal het er daarna met het levende water uitzien? Want het schoepenloze rad zal, al draait het nog zo hard, het water niet meer kunnen rond bewegen en daaraan evenmin schijnbaar leven geven als aan de gedachten die nog niet bij ons zijn opgekomen.
[13] De tweede zegt: broeder, ik merk heel goed waar de zaak op uitdraait. Als de roeiers zullen merken, hetgeen volgens mijn waarneming nu reeds heel vaak het geval is, dat de beweging van het water steeds trager wordt, zal een gedeelte van hen zich er van overtuigen dat het met het zogenaamde levende water niet zo eenvoudig ligt, zodat men maar beter bij de oever uit kan stappen! Een ander gedeelte zal echter tengevolge van de geringe weerstand met weinig moeite het zogenaamde heiligdom van het raderwerk naderen en zal daar in ieder geval met eigen ogen datgene zien wat wij hier vanaf de oever duidelijk waarnemen, namelijk wat er met het uitdrukkelijk aangeprezen machtige rad aan de hand is. Je weet, de hoogdravende belanghebbenden zeggen erover, dat het nooit ofte nimmer stuk kan gaan en het daarom steeds dezelfde kracht behoudt om het water levend te maken. Wat zullen zij dan wel zeggen als ze de schoepen natellen en tot hun verbazing ontdekken wat er ontbreekt en bovendien nog de bedenkelijke en aanzienlijke schade aan de schoepen die nog aan het loze rad vastzitten, bemerken? Ben je het niet met mij eens? Zij zullen hun bootjes vlug van het raderwerk afwenden en naar de oever sturen.
[14] En de ander zegt: dat is toch zo klaar als een klontje; vooral wanneer het water dat in de buurt van de oever nog maar weinig wordt bewogen, hun iets duidelijk zal maken dat ongeveer zo luidt: luister schippers, scheer je vlug weg van mijn oppervlakte, anders lopen jullie het gevaar om in plaats van over levend water tenslotte over een flink stinkende modderpoel te varen!
[15] Hoe bevalt jullie deze dialoog? Ik ben van mening dat het geen slechte is. Maar aan de oever staat nog een andere groep die met kleine stokken de diepte van het bassin peilt, met lege bootjes naar alle richtingen vaart en doet alsof ze de rechtmatige bevaarders van het levende water zijn. Kijk, daar stapt zojuist een stel bassindieptepeilers uit en begint gewichtig met elkaar te praten. Gaan jullie er maar heen en luister wat ze met elkaar bespreken.
[16] Hoor wat de eerste zegt: ik heb het altijd wel gezegd, deze hele poel is een ondiep zootje; het water is kunstmatig donker gekleurd maar heeft zelf nergens ook maar enige diepte. Omdat zich in dit water iets bevindt dat gemakkelijk tot verrotting overgaat, moest het wel vlijtig geroerd worden om zijn uiterlijke frisse aanzien zo goed mogelijk te bewaren. Nu weten wij hoe de zaken ervoor staan, en is ons alles ook volkomen duidelijk. Wat denken jullie, op welke manier zouden we aan deze reeds te lang durende dwaasheid, een einde kunnen maken?
[17] Hoor, een ander zegt: op twee manieren. Zoals jullie zien, zijn de waterradbelanghebbenden toch al door duizend angsten bevangen en weten totaal niet meer hoe ze het oude, vermolmde rad weer moeten opknappen. Wat is er nu gemakkelijker dan stiekem een gang te maken en hun fantastische water op een subtiele manier naar het laagland te laten weglopen. Wanneer hun bassin geen water meer zal bevatten, dan kunnen ze hun rad ronddraaien zoveel ze willen, maar jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat alle roeiers die nu nog op het water rondvaren, heel vlug op de veilige oever zullen aansturen, waar zij zich ervan kunnen overtuigen dat er overal volop leven aanwezig is.
[18] En hoor, een derde zegt: hebben jullie nooit gehoord dat er zich op de plaats van het rad werkelijk een bron met levend water zou bevinden? Als men die zou kunnen bemachtigen, dan zou dat wel de grootste winst betekenen. En hoor verder, een vierde zegt: ik krijg zojuist een heel goede inval! Wat zouden jullie ervan vinden als we het aftappen van het water achterwege zouden laten maar onze gang zonder veel moeite tot onder het rad zouden graven? Als de levende bron zich daar bevindt, zullen we haar daardoor vast en zeker tevoorschijn laten komen, zodat zij zich daarna met haar hele overvloed aan leven over alle ver uitgestrekte dalen en vlakten als een zee kan uitbreiden. Als dat gebeurt dan kunnen deze raddraaiers hun rad draaien zoveel ze willen, en wij zijn er zeker van dat we de dwazen, die zich nog in de verrotte bootjes op het vieze water laten lokken, op onze vingers kunnen tellen.
[19] En de eerste zegt: bravo broeder, dat noem ik nog eens een schrandere inval! Laten we onmiddellijk de handen uit de mouwen steken, want ze hebben het rad niet voor niets juist op die plek geplaatst. Wat daaronder zit wordt door hen heel angstvallig verborgen gehouden. Zij vermoeden dat het vast en zeker hun ondergang betekent en hebben het daarom zorgvuldig verborgen en vlijtig dichtgestopt. Wij hebben het besluit genomen; derhalve ligt het in de hemel besloten en nu wordt er begonnen met de aanleg van de onderaardse gang.
[20] En kijk nog verder: deze begeven zich met nog vele anderen naar het laagland en ontdekken daar als goede bergdeskundigen reeds bij de eerste blik sporen van de aanwezigheid van levend water. Ze steken de spade reeds in de grond en bij de eerste stoot ontdekken ze een rijke bron die gelijk het licht van de zon met geweldige stralen naar buiten stroomt. Zij graven verder, maken de gang groter en daar ze niet op gesteenten stoten, maken ze snelle vorderingen.
[21] Zie hoe zich uit de vele reeds ontdekte bronnen een stralende beek heeft gevormd, die door de dalen zijn weg zoekt. Velen die zich er niet ver vandaan bevinden, lopen zo vlug mogelijk naar de beek, die zich daar op enige afstand al tot een aanzienlijk meer heeft uitgebreid. Zijn aangename geur vult de hele wijde omgeving en zijn oevers raken steeds meer bevolkt. Nu zijn onze ganggravers nog slechts een paar meter van de hoofdbron verwijderd. Kijk naar binnen en zie hoe zij in de sterk verlichte gang de hoofdbron steeds meer naderen.
[22] En kijk, nu geeft een van hen de beslissende slag; de bron ligt open! Zij draagt de arbeiders naar buiten in de eeuwig oneindige vrijheid en beloont ze met het eeuwige leven. Met grote kracht en overvloedige rijkdom stort ze zich over alle dalen en vlakten; bergen sleurt ze met zich mee en alles wat dood was wordt door haar water tot leven gebracht.
[23] Maar zie, nu merken de waterradbelanghebbenden het ook en zij schreeuwen moord en brand op hun waterradstellage! Maar het helpt niets. Ze draaien het oude waterrad krachtig rond, maar de ene vermolmde schoep na de andere vliegt eraf. Het wateroppervlak ligt aan de oevers vol met lege bootjes. Alles wat maar voeten heeft probeert bij het grote levengevende water te komen. Alleen de waterradbelanghebbenden zitten nu, zoals jullie gewoonlijk zeggen, in zak en as! Enkelen pakken de slechte, afgebroken schoepen van het rad en zwemmen zelfs zo goed en zo kwaad als het gaat, naar de gelukzalige oever. Alleen voor de hoofdbelanghebbenden zal er tenslotte nauwelijks een reddingsmiddel over blijven, want de bootjes zijn allemaal naar de oever gedreven en niemand wil er een naar hen toe sturen, zodat ze zich zouden kunnen redden door naar de oever te varen. Hun water begint geweldig te stinken en het levende water wil er niet in binnenstromen.
[24] Kijk, zo staan de zaken; en dat is ook de volledige ontknoping van liet akelige beeld, dat we in zijn geheel in de sfeer van onze zevende geestelijke gastvrije vriend hebben aanschouwd.
[25] Jullie begrijpen nu deze beelden en dat is genoeg, want ook zoiets biedt ons de aanblik van de geestelijke zon. Zoals jullie op de zon alle materiële toestanden overeenstemmend met het betreffend hemellichaam hebben aangetroffen, zo is het ook heel in het bijzonder met de geestelijke toestanden gesteld.
[26] Wie is nu deze zevende geest in wiens sfeer jullie dit hebben gezien? Kijk, het is een oude geest speciaal bestemd voor deze tijd; het is de geest van de profeet Daniël. Nu jullie dit weten kunnen jullie weer uit zijn sfeer treden en je voor de volgende keer in de sfeer van de achtste geest begeven, die zojuist naar ons toekomt. Dus nu weer genoeg voor vandaag.
«« 15 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.