[2] Kijk, daar zijn we al bij onze smalle kloof; hoe bevalt het jullie hier? Jullie zeggen: niet bepaald goed! Dat doet echter niet ter zake; als we maar eerst een scherpere blik op deze omgeving zullen werpen, zal ze jullie wel wat beter bevallen dan nu. Zie, daar naast de kloof loopt aan de linkerkant eveneens een nauwe langgerekte kloof die naar de middag toe doorloopt. Wat zien jullie daar? Jullie vertellen wat jullie zien: we zien naar beneden glooiende bergweiden met hier en daar een schaarse akker. Hier en daar, meer in de laagvlakte, is een klein huisje als tegen de berg aangedrukt gebouwd. Wederom hier en daar zien we grote en enorm hoge watervallen omlaag storten; bomen en struiken staan er hier en daar ook. Dit dal is dus zeer nauw door bergen omsloten, zoals dat op aarde in Zwitserland te zien is.
[3] Zien jullie geen mensen? Jullie zeggen: tot nu toe hebben we nog niemand gezien, maar naar het ons voorkomt, zien we zojuist daar uit de eerste boerenhut enkele heel armzalige landlieden naar buiten komen. Ze zijn, precies als op aarde, in grijze, loden jassen gekleed. Ook daar verderop zien we landlieden die er net zo uitzien en die op hun akkers bezig lijken te zijn wat onkruid uit het betere koren te wieden, en als we ons niet vergissen, zien wc daar, op een meer op de achtergrond gelegen bergweide een wat mager uitziende kudde koeien. Dat, beste vriend en broeder, is zoals je jezelf kunt overtuigen dan ook alles wat we hier aan levende wezens zien. Loopt dit dal nog verder door of eindigt het bij hetgeen we nu gezien hebben?
[4] Beste broeders en vrienden, dit dal loopt nog heel ver door, wordt geleidelijk steeds breder en vriendelijker, maar is toch niet te vergelijken met de streken die we voor de eerste zuil hebben gezien. Jullie vragen: wat is wel de betekenis van dit dal? Ik zeg jullie: dit dal en nog heel veel gelijksoortige dalen zijn niets anders dan een volledige onthulling van die tekst uit de schrift die als volgt luidt: `Wie spaarzaam zaait, zal ook karig oogsten.' Jullie vragen mij nogmaals: wie waren dan deze mensen op aarde? Ik zeg jullie: het waren op aarde zeer welgestelde mensen, die in hoog aanzien stonden en de arme, behoeftige mensheid veel goeds deden. Toch waren zij voor zichzelf de grootste weldoeners.
[5] Zo was de eigenaar van de eerste hut die jullie daar op de voorgrond zien, een zeer rijk man. Deze man heeft bij iedere gelegenheid de armen soms heel aanzienlijke toelagen geschonken, maar al deze toelagen tezamen maakten niet het tienduizendste deel van. zijn vermogen uit. Kijk nu, deze man had wel naastenliefde; maar als je zijn naastenliefde afweegt tegen zijn sterk overheersende eigenliefde, dan zullen jullie al gauw begrijpen, waarom hij hier nu zo'n heel schamele landman is. Jullie zeggen: we begrijpen het wel ongeveer maar nog niet helemaal. Goed, ik zal het jullie dadelijk nog eens heel duidelijk uitleggen, maar jullie moeten vooreerst weten dat men hier in het rijk van de geest ook buitengewoon veel verstand heeft van kapitaal- en renteberekening, en wel met een zodanige precisie dat er zelfs rekening wordt gehouden met de kleinste deeltjes van de renteopbrengsten.
[6] Let nu goed op: deze schamele landman hier bezat op aarde een vermogen van rond de twee miljoen zilveren guldens. Volgens jullie wettelijke rentevoet bracht dit aanzienlijke kapitaal hem jaarlijks honderdduizend zilveren guldens aan rente op. Van dit kapitaal heeft deze man op aarde zo'n volle dertig jaar lang de vruchten geplukt. Daardoor is zijn oorspronkelijke vermogen nog met drie miljoen zilveren guldens toegenomen. De kosten van zijn huishouding bestreed hij met de samengestelde interest. Van deze samengestelde interest, die eveneens heel aanzienlijk was, deed hij ook allerlei uitgaven voor liefdadige doeleinden, die aan het eind van zijn leven bij elkaar opgeteld zo'n vijftigduizend gulden bedroegen. Hoe verhoudt zich deze som tot zijn basiskapitaal en de jaarlijkse rente die dit kapitaal opbrengt? Het is een vijfde deel van zijn jaarlijkse hoofdinkomen. Hij ontvangt echter jaarlijks, nadat zijn kapitaal tot vijf miljoen is gestegen, het vijfvoudige bedrag aan basisrente, terwijl de som van vijftigduizend gulden die hij aan liefdadige doeleinden besteedt, over zijn hele leven is verdeeld. Deze som wordt bij ons nauwkeurig over die dertig jaar verdeeld en het jaarbedrag wat daar dan uitkomt wordt als kapitaal aanvaard. Over dit kapitaal krijgt hij nu rente vergoed. Dit kapitaal maakt nu zijn hele bedrijf uit en de opbrengst van dit bedrijf stemt precies overeen met de wettige rente. De twee personen die zich aan zijn zijde bevinden, zijn z'n vrouw en een overleden zoon. Deze hebben in zekere zin in de geest van hun vader meegewerkt; daardoor hebben zij helemaal geen eigen kapitaal, maar moeten alle drie van de renteopbrengst van dit boerenbedrijf leven.
[7] Jullie vragen: kunnen deze mensen hun bezit nooit vergroten? De mogelijkheid is wel voorhanden, maar zoiets gaat hier nog veel moeilijker dan bij jullie op aarde. Jullie weten echter hoe moeilijk het voor iemand is om zich met een kapitaal van zo'n duizend gulden langs de wettelijke weg van de rente op te werken tot miljonair. Kijk, nog moeilijker is het hier om zijn bezit te vergroten, want wat deze magere grond opbrengt is nauwelijks voldoende om deze drie personen het hoogstnodige voor hun levensonderhoud te verschaffen. Daarom komt men hier met sparen niet veel verder.
[8] Er is maar één mogelijkheid voor de arme bewoners van deze streek om zich geleidelijk aan op te werken en die doet zich als volgt voor: er komen van tijd tot tijd verschrikkelijk arme pelgrims door dit nauwe ravijn binnen. Deze zijn gewoonlijk naakt en bijna uitgehongerd. Als deze pelgrims die huisjes zien, beginnen ze meteen te bedelen. Als zo'n landman in al zijn armoede zo'n bedelaar dan toch met open armen tegemoet treedt, hem in zijn schamele hut brengt, hem daar van de nodige kleding voorziet en zijn karige maal broederlijk met hem deelt, dan wordt door zo'n hulp zijn kapitaal met de helft vermeerderd, maar zo, dat hij zich er niet van bewust is. Doet hij zoiets vaker of neemt hij de zorg van zo'n heel armzalige op zich door tegen hem te zeggen: beste broeder, kijk, ik ben arm en heb niet veel, blijf echter toch maar hier dan zal ik dit weinige altijd broederlijk met jou delen zolang ik nog wat heb. En als we samen alles hebben opgemaakt wat ik heb, dan zal ik daarna met jou zonder meer naar de bedelstaf grijpen.
[9] Als dat het geval is, wordt dadelijk het kapitaal van zo'n landman heimelijk verhonderdvoudigd. En mochten er bij zo'n gelegenheid nog meer behoeftigen bij hem komen die hij ook liefdevol opneemt en zo goed mogelijk verzorgt, zodat hij als hij daartoe niet meer in staat is, bijvoorbeeld met de pelgrims naar de andere buren gaat om daar voor hen onderdak en zo mogelijk verzorging te vragen, dan wordt zijn kapitaal verduizendvoudigd; evenwel buiten zijn weten om.
[10] Als het dan zover komt dat hij zich ten gevolge van zijn naastenliefde zo van zijn hebben en houden heeft ontdaan dat hij dan werkelijk met zijn pelgrim naar de bedelstaf grijpt, dan wordt hij enige tijd in die situatie gelaten zodat hij moet bedelen voor het levensonderhoud, ten eerste voor zijn opgenomen arme medemens en daarnaast pas voor zichzelf; maar voor zichzelf dan zo, dat hij steeds het grootste deel aan zijn arme broeder geeft. Dan gebeurt het, dat de Heer een engelgeest, die hij niet als zodanig herkent, naar hem toestuurt; deze informeert naar zijn situatie, waarop hij dan zegt: beste vriend, je ziet dat ik arm ben; deze armoede is me evenwel niet tot last, maar ik ga er het meest onder gebukt dat ik mijn broeder hier niet meer kan helpen. Wat denken jullie dat er dan gebeurt? Nu keert de arme broeder zich om en zegt tegen hem: ik kwam naakt naar je toe en jij hebt mij gekleed; je hebt mij, hongerige en dorstige te eten en te drinken gegeven en je sloeg geen acht op jouw gaven zodat je zelfs met mij naar de bedelstaf moest grijpen en overal brood voor mij zocht. Kijk, daarom ben Ik nu echter ook jouw grote beloning want Ik, jouw arme broeder, ben de enige Heer van de hemel en alle werelden en Ik kwam bij je om je te helpen.
[11] Toen je op aarde was, heb je weliswaar spaarzaam gezaaid en een magere oogst moest daarom noodgedwongen jouw aandeel zijn, maar met jouw magere oogst heb je niet meer gewoekerd; omdat jouw hart milder is geworden kon je geen arme aan jouw hut voorbij zien gaan zonder je karige oogst met hem te delen. Dat heeft jou geholpen en je tot een rijke bewoner van de hemel gemaakt. Kijk, deze broeder die je hier tegemoet kwam, zal je binnenleiden in jouw nieuwe bezittingen.
[12] Nu verdwijnt de Heer en de uitgezonden bode brengt de liefdadige, arme bewoner van deze streek over naar de gouden middag waar een nieuw eigendom, dat nauwkeurig is afgemeten naar het kapitaal van zijn liefdadigheid, op hem wacht.
[13] Dan zegt de verblijde landman tegen de bode: beste vriend en broeder, ik ben eindeloos gelukkig omdat de oneindige genade en ontferming van de Heer mij zoiets heeft geschonken. Ik weet dat dit nieuwe bezit zeker heel mooi en overvloedig zal zijn. Maar zie, er zijn hier nog andere arme broeders, ik sta dit voor mij bestemde landgoed aan hen af. Laat mij maar weer teruggaan naar mijn armelijke hut, want het zou toch kunnen gebeuren dat onder de vele armen die mijn arme hut zullen bezoeken, de Heer weer eens zal verschijnen. Daarom wil ik teruggaan en in mijn hut iedere arme broeder met nog honderd keer meer liefde tegemoet treden dan tot nu toe het geval was. Werkelijk, ik kan je zeggen, als zo'n geluk mij in mijn arme hut nog eens ten deel mag vallen, dan zal ik daar in alle eeuwigheid gelukkiger zijn dan wanneer je me de grootste en prachtigste goederen zou geven in het allermooiste gedeelte van de hemel! Laat me daarom maar weer teruggaan.
[14] Vervolgens gebeurt het ook dat de geest de arme landman met zijn kleine familie terug laat gaan. Als deze dan in zijn armelijke hut aankomt, wacht daar de Heer hem ook al met open armen op en maakt hem zelfs tot burger van de eeuwige morgen!
[15] Kijk, dergelijke taferelen vinden hier vaker plaats, maar het is nauwelijks te geloven wat een hoge graad van zelfverloochening daarvoor nodig is. Want met armoede is maar al te vaak automatisch de eigenliefde bijna onverbrekelijk verbonden. Daarom vraagt een arme dan ook alleen hulp voor zichzelf. Heeft hij dan een kleinigheid bij elkaar gebedeld, dan is dat nauwelijks genoeg voor zijn eigen behoeften en zijn nood en armoede stellen hem nauwelijks in staat om zijn zeer karige bezit met een andere arme broeder te delen. Om die redenen vindt men op aarde onder de arme klasse dan ook vaak de afschuwelijkste afgunst. Daaruit volgt echter dat dergelijke arme bewoners van dit dal zich zoveel mogelijk voor de bedelaars verbergen. Om die reden zien jullie ook maar weinig mensen buiten hun huizen; maar degenen die jullie buiten zien, hebben al een goede gezindheid.
[16] De volgende keer zullen we het zeer ontoegankelijke dal rechts van ons, naar het noorden toe, bekijken. En dus genoeg voor vandaag.
«« 23 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.