De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 28 / 101 »»
[1] Kijk, daar zijn we alweer op onze eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken. Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des te rijker waren aan aards vermogen.
[2] In de dalen rechts bevindt zich het woongebied van allerlei geleerden, vernuft- en verstandsmensen. Hoe dieper en verder afgelegen het dal is waarin zulke zielen wonen, des te verder stonden zij met hun wetenschap op aarde van de Heer af. Nu jullie dit weten, kunnen we onze weg dan ook goed voorbereid beginnen en ons naar die streek begeven, waar jullie buitengewoon belangrijke zaken zullen leren kennen. Daar gaan we dan!
[3] Jullie vragen waar al dat water eigenlijk vandaan komt, dat zich van weerskanten vanuit dalen in dit nauwe ravijn stort en er als een woeste bergbeek doorheen stroomt tot in de baai van de grote zee? Dit water betekent de kennis en de daaruit voortvloeiende nuttige toepassingen die zulke mensen door middel van hun verstand en vernuft langs proefondervindelijke weg hebben ontleend aan de natuurkundige eigenschappen van de dingen. Het water dat van rechts komt is, zoals jullie zien, veel troebeler. Dat stelt het vele onware voor dat in al die geleerde kennis voorhanden is, en het iets minder troebele dat van de linkerkant komt, betekent dat de rijken van de wereld met hu n geringe wetenschappelijke rijkdom toch beter wisten te rekenen dan de eigenlijke pure geleerden. Dat het water hier in dit ravijn samenkomt, betekent dat het vermogen van de wetenschap en het vermogen aan wereldse schatten altijd samengaan en tenslotte op hetzelfde neerkomen. Want de geleerde zoekt de wetenschap om door haar rijk te worden aan wereldse schatten; maar degene die rijk is aan wereldse schatten, zoekt de wetenschap om met behulp daarvan zijn vermogen nog groter te maken. Dat is de reden dat jullie het water van links ook lang niet zo sterk zien bruisen als dat van rechts. Dat betekent bovendien dat degene die rijk is aan wereldse schatten zich steeds op een politieke manier onder de geleerden weet te bewegen om van hun geleerdheid het een of het ander voor zijn speculatieve behoefte te bemachtigen. Dit weten we nu ook en daarom kunnen we onze reis weer vervolgen.
[4] Kijk, ginds nog tamelijk ver op de achtergrond rijst een rechte hoge stenen muur op. Daar houdt ons dal links en rechts ook op. Soms opent zich deze muur en er ontstaat een ruime kloof. Als men er op dat moment is, kan men daarin doordringen, maar als men zo'n moment niet treft, dan is daar geen doorgang mogelijk. Jullie vragen: ook niet op de manier waarop wij ons in de noordelijke omgeving op de bergen hebben verplaatst? Ik zeg jullie: hier ook niet op die manier, en wel omdat jullie nog iets aards in je hebben. Wij zullen echter toch het moment aantreffen waarop de muur zich zal openen. En omdat zich meteen achter de muur een hele grote vlakte uitstrekt, zullen we tot aan het moment dat de wand zich weer sluit gemakkelijk door de tamelijk brede spleet komen. Kijk, nu zijn we reeds bij de muur; heb maar wat geduld, hij zal weldra opengaan. Ik zeg nu: open je! En de machtige muur wijkt al uiteen. Nu is de spleet groot genoeg; dus maar vlug erdoorheen! We zijn de spleet gelukkig gepasseerd en kijk nu eens om, de muur is alweer stevig gesloten.
[5] Kijk nu maar eens voor je uit in de omgeving waarin we ons nu bevinden; hoe bevalt ze jullie? Jullie zeggen: wat een vraag! Hoe zou deze omgeving ons bevallen, het is hier zo donker dat we eigenlijk meer tasten dan zien. We moeten ons aan jou vasthouden, anders zijn we kennelijk verloren, want we zien niet eens de grond waarop we staan. We weten dus niet waarop we lopen; is het steen, zand, modder of water. Want zoals gezegd, we zien hier niets; niet eens jou of onszelf.
[6] Ja lieve vrienden, hier is het nu eenmaal zo. Jullie vragen mij, of er in deze streek misschien ook levende wezens bestaan? Ik zeg jullie: je vindt niet gauw een streek die zo dichtbevolkt is als deze, want hier kan men werkelijk zeggen: op deze markt der duisternis wemelt het van de mensen.
[7] Jullie zouden wel graag wat licht willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
[8] Ja, jullie hebben gelijk. Laten we er dus maar op af gaan, dan zal het jullie spoedig duidelijk worden wat zich daar beweegt. Kijk nu, het bewegende komt naar ons toe: het is een ineengedoken, armzalig uitziende mensengestalte. Willen jullie haar vragen, wie zij is? Jullie durven niet; dan zal ik het doen. Luister maar, ik zal de gestalte aanspreken.
[9] Wat doe jij hier, armzalig wezen? Waar kom je vandaan? De gestalte zegt: ik ben al ongeveer drie aardjaren in deze omgeving, loop rond als een wild dier maar vindt niets, waarmee ik mijn grote honger kan stillen. Waarom ik na mijn sterven op aarde in zo'n miserabele omgeving moest belanden, weet ik echt niet. Ik was op aarde een vooraanstaande heer en bekleedde een hoge functie. Deze functie heb ik steeds als een rechtschapen en trouwe ambtenaar uitgeoefend. Ik liet me door niets omkopen, maar handelde streng volgens de wet, vervulde zodoende mijn plicht en werd door iedereen geacht. Ik werd zelfs door mijn koning gewaardeerd en onderscheiden. Ik deed met mijn verdiende salaris vrijwillig veel goeds en leefde in ieder opzicht voorbeeldig, hetgeen navolging verdiende. Toen ik tenslotte het tijdelijke verliet, kwam ik in deze afschuwelijke omgeving terecht, waarin ik, zoals gezegd, reeds ongeveer drie jaar lang rondzwerf, en nergens is een uitweg te vinden.
[10] En ik, jullie gids, vraag hem verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee? De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren, aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten, want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden mosplantje geen voedsel.
[11] En ik, jullie gids, zeg tegen hem: luister vriend, er bestaat een God die rechtvaardig is en deze God is niemand anders dan jouw oudewijvenChristus! Laat dit een genadestraal voor jou zijn, opdat je zult weten tot wie jij je moet wenden als het je nog slechter zou vergaan dan nu.
[12] Kijk, al wat jij hebt gedaan, al was het op zichzelf nog zo rechtvaardig, heb je allemaal uitsluitend uit eigenliefde gedaan. Want jouw liefde was jouw rechtschapen aanzien en verder het algemeen bemind zijn en de hoge waardering van de wereld. Daarom heb je ook niets anders meegebracht dan jouw eigenliefde, die sindsdien geen licht heeft omdat haar het licht van de wereld werd afgenomen. Het licht van de geest en zijn gerechtigheid echter is Christus! Wend je in je hart tot Hem, dan zul je, naargelang de mate van je ommekeer, licht en brood ontvangen. Maar verlaat ons nu.
[13] Kijk, hoe hij nu nadenkend wegsluipt; en merken jullie hoe de zwarte wolk boven hem wat grijzer wordt? Dat komt doordat hij nu over Christus begint na te denken. Maar laten wij verder gaan; er zullen zich nog heel veel interessantere gevallen voordoen.
«« 28 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.