Verrassingen in de schijnhemel

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 53 / 101 »»
[1] Kijk nu, het hele gezelschap brengt zijn voornemen ten uitvoer en begeeft zich langs de muur richting paleis. Maar let nu op, zo meteen zal zich een beslissende scène voordoen, want het gezelschap zal spoedig voor een kloof komen te staan die tot aan de tafel doorloopt. Niemand zal in staat zijn om een voet over de kloof te zetten en als iemand omlaag kijkt, zal hem een ontzettend diepe kloof aangapen.
[2] Zie, het gezelschap komt op de bewuste plaats aan; de welbespraakte aanvoerder als eerste. Nog enkele schreden en hij deinst al terug en schreeuwt: maar in godsnaam, wat is dat nu?! Hier, kont eens kijken, dat is een afgrond die lijnrecht de hel in lijkt te gaan! Nee, als ik onze tafeldienaar weer eens tegenkom, zal ik hem toch eens duidelijk te verstaan geven hoe grondig hij thuis is in deze hemelse geografie. Heeft hij eerder niet gezegd, toen hij aan tafel achter mij de wolkenbodem iets heeft losgewoeld, dat de grond van deze grote tuin overal even stevig is? En nu zien we hier tot onze grootste verbazing deze verschrikkelijke klooft
[3] Een ander uit het gezelschap gaat naar de spreker toe en zegt heel gewichtig: broeder, niet zo luid, want anders zou de tafeldienaar ook wel eens tegen jou kunnen zeggen dat jij niet goed thuis bent in de Heilige Schrift. Kijk, nu weet ik toch beter raad te verschaffen. Dit is zeker de kloof waardoor indertijd de rijke vrek in de hel met Abraham in de hemel heeft gesproken en hem om een druppel water en nog meer heeft gesmeekt. Deze kloof is daarom zeker als eeuwig gedenkteken bewaard gebleven. En aangezien we niet over de kloof heen kunnen, wat voor ons `zalige geesten' wel wat zonderling klinkt, gaan we maar weer onze weg terug en sluipen heel ongemerkt weer aan tafel.
[4] De eerste spreker zegt: broeder, je hebt gelijk, het zal zeker zo zijn. Daarom heb ik, evenals alle anderen, besloten jouw raad op te volgen. Welnu, het gezelschap maakt rechtsomkeer en gaat de weg terug. Maar kijk, andermaal doet zich een heel fataal probleem voor: ook achter hen heeft zich een kloof gevormd en zodoende staat ons arme gezelschap nu als tussen twee vuren en heeft een nauwelijks enkele meters brede landtong waarlangs het naar de tafel kan gaan.
[5] Maar luister nu naar wat onze woordvoerder zegt als hij de tweede kloof ziet. Zijn woorden luiden: oho, om 's Heren wil! Wat is dat voor een hemelse schurkenstreek? Gaat het zo toe in de hemel? Dit is toch niets anders dan een stiekeme streek van onze lofwaardige tafeldienaar. Die zal vanuit een of andere geheime schuilplaats ons gesprek hebben afgeluisterd, en heeft toen door middel van de hem ten dienste staande geestelijke tovermiddelen deze afgronden gevormd, en nu staan wij hier ten einde raad. Hij laat zich ook helemaal niet zien; ik denk dat hij wat onze toestand betreft, toch al van verre lont moet ruiken. Werkelijk, als die lummel nu zou komen opdagen, zou ik mij zelfs met mijn hemelse armen aan hem kunnen vergrijpen. Deze twee afgronden hier; het is toch iets verschrikkelijks. Als we niet zo voorzichtig waren, dan zou de een of ander zeker al God weet waar daar beneden liggen! Hij zegt verder: lieve vrienden, en nu mijn hemelse broeders en zusters, ik heb aanvankelijk gezegd, en ik blijf erbij, dat deze hele hemel niets anders is dan fopperij. De tafeldienaar heeft ons allemaal bedot; niet onze wandeltocht zijn we beetgenomen en daardoor zijn al onze aardse verwachtingen van de hemel in rook vervlogen. Het enige dat nog ontbreekt is nog zo'n kleine afgrond overdwars en we zitten allemaal mooi hemels in de knoei!
[6] Een ander zegt tegen hem: broeder, broeder praat niet zo luid! Heb je op aarde nooit het oude spreekwoord gehoord: als je van de duivel spreekt trap je hem op zijn staart? Nu onze dienaar het zich heeft gepermitteerd deze dubbele grap met ons uit te halen, zou hij wellicht ook op het idee kunnen komen om nog een streep door onze tafelrekening te halen. Daarom denk ik dat we heel rustig en bescheiden over deze landtong naar de tafel moeten gaan, anders zou het kunnen gebeuren dat we met z'n allen hier een kleine hemelse hongerkuur moeten ondergaan. Ik ben van mening: als men in de hemel eigenlijk niet kan zondigen, dan is dat eigenmachtig handelen misschien ook niet helemaal juist. Het zou best mogelijk zijn dat er in de hemel voor ongehoorzame hemelse geesten ook een soort hemelse straf bestaat. Daar weet weliswaar geen sterveling iets vanaf, maar zoals jij en jullie allemaal weten, konden wij op aarde nooit iets concreets over de hemel te weten komen en daarom kunnen wij pas hier wat meer met de daarvoor geldende regels vertrouwd raken. Ik ben van mening dat we hier met de allerheiligste drie-eenheid voor ogen wat berouw moeten tonen, opdat ons onze misstap vergeven moge worden.
[7] De woordvoerder zegt: beste broeder, ik kan je geen ongelijk geven, maar mij komt het voor dat de omstandigheden hier lijken op die in de verdichtsels van de oude Romeinen over een zogenaamd Scylla en Charybdis, daarom ben ik van mening dat er bij deze vormgeving van de hemel van geen enkele kant veel te winnen zal zijn. Moeten we hier blijven, dan staat ons kennelijk eeuwige honger te wachten; komen we bij de tafel, dan wil dat weer zeggen eeuwig blijven zitten en eeuwig eten en drinken. Ik zou zeggen, wie van jullie zin heeft om weer terug te gaan naar de tafel, laat die in ieder geval zijn geluk beproeven, mits hij niet bij een kloof overdwars uitkomt. Ik blijf hier en ga geen stap verder voordat de tafeldienaar terug komt, zoals hij heeft beloofd, en mij een bevredigende verklaring over het ontstaan van deze kloven geeft.
[8] Kijk nu, een groep gaat via de landtong en loopt zonder problemen door. Bij nader inzien echter wil onze woordvoerder nu toch liever de groep achterna gaan. Hij begeeft zich nu ook met het bij hem achtergebleven gezelschap op weg. Maar kijk, hij vindt inderdaad op zijn pad de van tevoren vermoede dwarse uitloper waar hij niet overheen kan springen. Luister, hoe deze hemelbewoner in krachtige bewoordingen over deze hemelse inrichting begint uit te varen en zegt: nou, daar heb je het! Zoals ik al dacht; dat is me toch een hemel, je zou je geen betere kunnen wensen! Lieve broeders en vrienden, dat zijn nu de zogenaamde hemelse vreugden! Ik moet eerlijk bekennen dat ik me niet kan herinneren, dat ik mij ooit zolang ik op aarde heb geleefd, in een grotere en fatalere verlegenheid heb bevonden dan in dit oord van zaligheid.
[9] Als ik nu nog terugdenk aan alles wat ik op aarde heb gedaan om deze hemel te verdienen! Hoe vaak ik wel heb gevast; hoeveel honderden, ja duizenden rozenkransen ik heb gebeden; hoeveel missen ik heb betaald en bij hoeveel ik zelf met volle aandacht aanwezig ben geweest; hoeveel armen ik mijn hele leven lang te eten heb gegeven, terwijl ik zelf een arme boer was...! Ja, ik moet oprecht bekennen dat ik mij op aarde voor deze hemel gewoonweg het vel over de oren heb laten halen. En nu geniet ik, en jullie allemaal, het veelbelovende loon en wel op dit door drie afgronden begrensde vierkante plekje, vanwaar we de heilige drie-eenheid weliswaar kunnen aanschouwen tot onze ogen het begeven, maar waarbij we ons niet mogen verroeren, omdat we anders al gauw daar beneden liggen, God weet waar! Het ontbreekt er nog maar aan, dat dit kleine vierkante stukje hemelland langzamerhand in de afgrond begint te zakken. Dan zou ons bij God toch niets anders overblijven dan op goed geluk mee naar beneden te zakken, God weet waarheen, of we zouden ons tegen wil en dank op de muur moeten begeven en daarop tussen twee afgronden moeten balanceren, mits de muur niet ook nog mee naar beneden zakt. Nee, beste vrienden, als ik nu denk aan de werkelijk moeizame weg waarlangs de priester ons op een volgens mij enigszins verdachte manier heeft geleid, nadat we in de geestelijke wereld waren aangekomen, en wat een inspanning het ons heeft gekost voordat we de gouden hemelpoort hadden bereikt, dan kan ik van louter ergernis wel uit elkaar ploffen, want daar beneden is het ons toch heel wat beter vergaan dan hier!
[10] Kijk, een ander stoot onze spreker aan, wijst met zijn vinger naar de dwarskloof en maakt hem erop attent hoe er zojuist een flink stuk naar beneden is gezonken. Onze woordvoerder trekt zich wat terug en zegt heel bedremmeld: Nou, wat heb ik gezegd, we zullen zeker nog als ruiters op de muur komen te zitten. Werkelijk, als ik vanuit mijn rotsvaste geloof niet zeker zou weten dat men vanuit de hemel toch zeker niet meer in de hel kan worden geworpen, dan zou ik bij dit armzalige hemelse leven moeten beweren dat hier alles voor zo'n prijzenswaardige rit doeltreffend is voorbereid. Ik denk dat we beter meteen op de muur af kunnen gaan, want men kan niet weten hoeveel ruimte er na een eventuele tweede breuk overblijft. Zijn we echter eenmaal op de muur dan laten we ons daar achterwaarts afglijden totdat we buiten dit fatale vierkant zijn, vervolgens proberen we bij de uitgangspoort van de hemel te komen, waarna we dan over de ons reeds bekende lange, moeizame weg weer teruggaan. God geve ons slechts zoveel erbarmen en geluk dat de muur ons niet fataal wordt. Ik ben van mening dat we op die manier wel in staat zijn om heelhuids uit deze hachelijke situatie te komen.
[11] Kijk, na deze woorden gaat iedereen vlug naar de muur. De muur is bereikt, maar deze is helaas wat te hoog om er op te kunnen klimmen. Daarom vormt ons gezelschap nu levende ladders en neemt de muur als het ware stormenderhand.
[12] Ze hebben zich uiteindelijk naar boven gewerkt, maar als de laatste man naar boven getrokken is, begint de muur om te buigen en onze eerste woordvoerder zegt: beste vrienden, de moed niet verliezen! God de Heer zij alle eer; nu maar zien waar we terechtkomen! Het is me allemaal om het even, want het is nu duidelijk dat, met uitzondering van de goddelijke drie-eenheid, die we nog steeds zien, deze hemel puur bedrog is. Onze achtenswaardige tafeldienaar laat zich helemaal niet meer zien en hoewel hij ons stellig heeft beloofd terug te komen, laat hij ons in deze allerhoogste hemelse nood lelijk zitten. En kijk nu, ons halfhangende stuk muur is nu afgebroken en wij gaan mee omlaag, God weet waarheen!
[13] Nu gaan ook wij mee en luisteren al tijdens de tocht naar onze spreker. Zijn gezelschap ziet er wanhopig uit; alleen onze spreker laat de moed niet zakken. Hij troost zijn lotgenoten zo goed hij kan en zegt: lieve broeders, zit er maar niet over in; de Heer wil toch steeds het allerbeste voor de mens. Wij kunnen niet weten waar deze reis goed voor is. Misschien gaan wij nu bij deze gelegenheid een waarachtige, geestelijke, buitengewoon interessante hemelreis maken en nader kennismaken met de zeker veel lager liggende sterrenhemel, en misschien komt het zo uit dat we zelfs in een vreemde, mooie wereld terechtkomen. Ik zeg maar: 's Heren wil geschiede! Doodgaan kunnen we niet; het zal ons wellicht beter gaan dan in de hemel daarboven. Het zou wel heel beroerd zijn als we de hele eeuwigheid door zo moesten blijven vallen, maar dat is toch nauwelijks aan te nemen, want dan moest zelfs de voor ons allemaal noch steeds zichtbare drie-eenheid slechts een geestelijk meteorologisch verschijnsel zijn. We moeten echter al heel diep beneden zijn, want het hele beeld van de drie-eenheid wordt uiterst klein. Nee, beste vrienden, het mag dan zijn zoals het is, maar ik ben toch ontzettend benieuwd waar we na deze geestelijke luchtreis terecht zullen komen.
[14] Kijk, iemand uit het gezelschap maakt de spreker erop attent dat hij beneden, heel in de diepte een geweldig groot water ziet. De spreker ziet het nu ook en zegt: voor zo'n onderlaag zal ons stuk muur zeker geen bescherming van betekenis bieden, maar het maakt me nu allemaal niets meer uit, want onder zulke omstandigheden heb ik werkelijk genoeg van het leven! En zo mag komen wat wil, water of geen water, het is me allemaal om het even! En kijk nu, het hele gezelschap bereikt het wateroppervlak; hun stukje muur verandert in een bootje, waarin zich het hele gezelschap nu ongedeerd bevindt. Het begint te waaien en het bootje vaart over de golven.
[15] In de richting tussen morgen en middag duikt zojuist, alsof het uit het water omhoog stijgt, een prachtig, uitgestrekt land op en onze spreker zegt tot zijn gezelschap: ik heb jullie toch gezegd dat we aan de vorige hemel niet veel verloren hebben. God de Heer zij alle lof en dank voor deze wonderbare redding! Ook onze fraaie tafeldienaar zij alles vergeven; maar als ik hem weer eens tegenkom, zal ik hem toch eens goed de les lezen! Kijk nu, het bootje nadert het land, maar kijk nog eens beter, daar aan de oever staat onze welbekende tafeldienaar ons snelvarende gezelschap op te wachten. Ook onze spreker moet hem nu wel herkennen, want hij kijkt stomverbaasd naar de oever. Wat er verder gaat gebeuren zullen we de volgende keer in ogenschouw nemen.
«« 53 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.