[2] De vermeende tafeldienaar vraagt de woordvoerder: waaruit zal dit betekenisvolle onderwerp dan wel bestaan? Kijk, we hebben tot het paleis nog een flink stuk te gaan; daarom kun je het mij immers wel vertellen. Onze woordvoerder zegt: beste vriend en broeder, als je mij geduldig wilt aanhoren wil ik jou heel graag vertellen waaruit dit zowel voor mij als voor liet hele gezelschap meest belangrijke onderwerp bestaat. Je geeft me een wenk en zegt dat ik kan spreken; dus zal ik ook alles wat ik maar in mezelf kan vinden openhartig naar voren brengen. Op aarde had ik heel heimelijk ook al wel zulke denkbeelden, maar eigenlijk waren ze niets anders dan vluchtig voorbijtrekkende fantasieën die altijd weer, zoals het betaamde, plaats moesten maken voor mijn katholieke geloof. Mijn fantasieën bestonden en bestaan nu nog meer dan destijds uit het volgende: nummer één was voor mij altijd de zo hooggeplaatste, onbegrijpelijke drie-eenheid, tot Wie ik nooit de liefde van mijn hart geheel en al kon verheffen, wat ik ook maar deed of wilde. Ik had wel een erbarmelijke vrees, die samenging met een ongelofelijk heilig ontzag. Dat was dan ook alles wat ik voor dit allerhoogste, drievuldige Wezen voelde. Meer kon ik van mijn hart onmogelijk gedaan krijgen.
[3] Als ik erover nadacht dat men God moet liefhebben boven alles en wel met al zijn levenskracht en mij daarbij afvroeg: is dat bij jou wel het geval, of hou je eigenlijk van je vrouw, kinderen en allerlei vrienden diep in je hart niet duidelijk meer dan van de allerheiligste drie-eenheid? - dan kwam altijd het ondubbelzinnige antwoord bij mij op, dat ik aanzienlijk meer van mijn vrouw, kinderen en menige vriend hield dan van de heilige drie-eenheid. Ja, ik moet er eerlijkheidshalve nog aan toevoegen dat ik eigenlijk niet kon begrijpen hoe het een mens mogelijk kon zijn, deze drie-eenheid lief te hebben. Hoe meer ik namelijk mijn liefde op het grootse begon te richten, des te meer werd ik mij ervan bewust dat een mens niet eens in staat is om voor het al te grote, liefde op te brengen. Ik heb dat ook door middel van allerlei fantasievoorbeelden bij mijzelf uitgeprobeerd.
[4] Eens dacht ik bij mezelf: zou je wel een heel mooie vrouw kunnen liefhebben als zij ongeveer twee keer zo groot zou zijn als een kerktoren? In mijn fantasie stelde ik mij zo'n vrouw dan ook zo levendig mogelijk voor en - de hemel mag weten hoe het gebeurde - heeft mijn verbeeldingskracht dit gedaan of een of andere geest, hoe het ook zij, ik zag werkelijk een verschijning van zo'n immens grote vrouwelijke gestalte. Voorzover ik me kan herinneren, kon men deze gestalte werkelijk mooi noemen, maar in plaats van dat er in mijn hart iets van liefde ontwaakte, heeft zich enkel een helse schrik van mij meester gemaakt. Daardoor werd het mij duidelijk dat het menselijk hart niet in staat is al te grote dingen lief te hebben, maar dat het door iets dergelijks ontsteld raakt als een schuchter kind dat voor het eerst een gepantserde held ziet.
[5] Zo heb ik mijn hart ook gevraagd of ik wel in staat zou zijn om een berg of de gehele aarde lief' te hebben. Ik probeerde ook daarvoor liefde in mijn hart op te wekken, maar het verging me daarbij als een niet al te sterk en krachtig mens, die een buitengewoon zware last moet optillen. Ik stelde me bij deze liefdespoging zo menig grote held voor en dacht dan bij mezelf: zij moeten de aarde toch vurig hebben liefgehad als ze zo verwoed hebben gevochten om haar te bezitten. Maar dan zei mijn hart mij: deze helden hebben niet de aarde liefgehad, maar alleen zichzelf; zij wilden geen vaders, maar slechts heren en heersers op aarde zijn. Toen ik dat ontdekte, vond ik mijn principe nog meer bevestigd en ik zag nog duidelijker in, dat een mens nooit het voor hem al te grote in liefde kan omvatten. Zo wilde ik ook eens verliefd worden op een ster. Ook dat ging niet, want hij was te ver weg en ik voelde me bij deze liefde als een vis op het droge, die wel voortdurend naar water hapt maar desondanks geen druppel in zijn keel krijgt. Met dergelijke vreemde liefdesvoorbeelden heb ik mijn hart vaak op de proef gesteld, maar het liep altijd op niets uit.
[6] Zo verging het mij dan ook, zoals gezegd, met mijn liefde voor de allerheiligste drie-eenheid geen haar beter, integendeel nog veel slechter. Want voor de tot nu toe genoemde liefdesproeven was ik, behalve voor die reusachtige vrouwenverschijning, niet bang. Voor de drie-eenheid was ik echter altijd onuitsprekelijk bang, omdat ik door mijn geloof dit allerhoogste Wezen slechts als een onverbiddelijke, strenge rechter kende, die de mensen tijdens hun korte leven op aarde eigenlijk alleen maar genadig is op grond van een leven van voortdurende strenge boetedoening. Is de mens eenmaal gestorven, dan houdt deze schaarse genade voor eeuwig op en wacht de zondaar niets anders dan eeuwige verdoemenis en in het gunstigste geval het verschrikkelijke vagevuur. Van een hemel is vóór het laatste oordeel al helemaal geen sprake. Wanneer dat eventueel zal plaatsvinden, daarover worden zelfs alle engelen door de wijsheid in de steek gelaten. Er wordt weliswaar achteraf een lange zaligheid beloofd, maar wel een zoals wij die onlangs hebben geproefd.
[7] Als je dit, beste vriend, allemaal samenvat en wel ten eerste het heel merkwaardige, geheimzinnige, onbegrijpelijke Wezen van Gods drie-eenheid, ten tweede de onuitsprekelijke en onverbiddelijke strengheid van dit Wezen als rechter, ten derde de hel, het vagevuur, het laatste oordeel en daarbij ten vierde nog de eeuwige gaap- en eethemel vergezeld van een eeuwige rust, dan zou ik het hart willen kennen dat zelfs met de grootste inspanning zo'n Godswezen met vurige liefde zou kunnen omvatten.
[8] Met nummer één ben ik klaar; maar beste vriend, nu komt er een niet veel beter mininier twee, en dat is liet niet minder mysterieuze allerheiligste altaarsacrament. Ik wil jouw bij deze gelegenheid slechts op één domme gedachte van mij attent maken. Kijk, onze leer toont ons in de hostie onfeilbaar en onweerlegbaar de volmaakte Godheid. Nu zijn er toch vele kerken en in elke kerk vele hosties. Wanneer bijvoorbeeld verscheidene priesters tegelijkertijd de mis hebben gelezen en zij niet zelden bijna allemaal tegelijk consacreerden, vriend, dan kostte het mij vaak een hele strijd om mij onder elke hostie het eigenlijke Goddelijke Wezen voor te stellen en wel volmaakt en ongedeeld. Maar hoe verging het mij bij deze voorstelling? Waarlijk, ik kon de gedachte aan verscheidene goden niet van mij afzetten, vooral als ik daarbij nog bedacht en tevens met eigen ogen het uitgestalde allerheiligste zag, waarin de volmaakte God aanwezig was; dan nog een even volmaakte God, die bij de gedaanteverandering door verscheidene priesters werd getoond, waarbij ik me onvermijdelijk ook nog een volle communieciborie met meer dan honderd goden moest voorstellen.
[9] Stel je nu eens voor hoe het me dan heel vaak te moede was, vooral als ik deze hostie met mijn liefde wilde omvatten. Bij de aanblik van de vele kon ik me er toch onmogelijk één voorstellen; en daarom was ik eigenlijk genoodzaakt er niet een lief te hebben. Het beste voelde ik me altijd nog bij die in de monstrans, want die hield nog het langste stand. Dit is nog het minst domme van mij, maar een andere gedachte maakte zich dan altijd van mij meester en die kon ik onmogelijk verwerken. Ik verzoek je echter mij niet uit te lachen, als ik je die ga vertellen.
[10] Kijk, dit probleem bestond uit het volgende: als ik zo'n volmaakte godhostie bekeek, dan kwam vaak deze vertwijfelde gedachte bij mij op waarin ik mij afvroeg: als dit de volmaakte, ware God is zoals het geloof me leert, hoe ziet het er dan met de eigenlijke God in de hemel uit? Moet Hij dan altijd helemaal naar beneden komen, of blijft de Vader in de hemel terwijl de Zoon naar beneden komt, of vervult de Heilige Geest deze dienst?
[11] Ik heb daar zelf enkele keren navraag naar gedaan, maar kreeg nooit een ander antwoord dan dat dit een ondoorgrondelijk goddelijk mysterie is en het bijna een van de grootste zonden is om daarover na te denken en dat dit heel gemakkelijk tot een zonde tegen de Heilige Geest kan leiden.
[12] Op zo'n antwoord moest ik mijn domme gedachten dan ook zo veel mogelijk verdringen, want ik zag maar al te goed in dat men daarover op aarde nooit tot klaarheid zou komen, waarom ik mij dan maar altijd met de geestelijke wereld heb getroost. Ik heb daarbij weliswaar over de woorden van Christus nagedacht, die gezegd heeft dat dit Zijn lichaam is, maar niet Zijn Godheid. Maar ook dat heeft mij weinig geholpen. Het beste gevoel had lk nog als ik mij daaronder levend brood uit de hemel voorstelde, dat voor de gelovige mens een spijs voor het eeuwige leven kan zijn en ik leefde met dit geloof zo goed als het maar kon tot aan het einde van mijn aardse leven.
[13] Dat was nu, beste vriend, mijn fantasie nummer twee. Bij nummer drie had ik nog een andere en wel over de Christus uit het evangelie. Nu moet ik je wel oprecht bekennen, dat ik op deze werkelijk voortdurend net als een Magdalena verliefd was. Als ik over Hem droomde en zo menige scène uit Zijn levensloop voor mij zag, dan, moet ik je zeggen, stond mijn hart steeds in vuur en vlam. Ik weet ook niet hoe het kwam en ik kon doen wat ik wou, toch was ik ondanks de katholieke leer niet in staat Hem als een onverbiddelijke rechter te beschouwen. Want de scène met de moordenaar aan het kruis en de manier waarop Hij stervend aan het kruis voor zijn beledigers de Vader om vergeving vroeg, verder het verhaal van de verloren zoon, van de barmhartige Samaritaan, van de tollenaar en de farizeeër in de tempel en dat van de echtbreekster en nog vele andere, waren altijd als een sterke muur waartegen mijn gehele katholieke rechtersgeloof niet was opgewassen. En zo stelde ik mij dan ook op mijn manier de hemel voor en wel als volgt:
[14] Als de hemel nu eens als een heel mooi aards landschap zou zijn, waar men dan ook het onuitsprekelijke geluk zou hebben Christus alleen te ontmoeten, door Hem te worden onderricht en als leerling van Hem ook een liefdadig en vruchtbaar liefdewerk te doen kreeg, dan zou dat toch een hemel zijn zoals geen sterveling zich mooier, zaliger en verhevener zou kunnen voorstellen.
[15] Ik heb ook vaak bij mezelf gedacht: als het mogelijk zou zijn om op deze manier bij Christus te zijn, al was het maar af en toe, dan was de allereenvoudigste hut voor mij de hoogste hemel! Ja, ik heb ook niet zelden gedacht: als ik U, allerliefste Christus, maar zou hebben, dan zou ik niet meer vragen om een hemel noch om een gelukzalige aarde! Kijk beste vriend en broeder, dat zijn zo mijn fantasieën. Gedachten zijn toch vrij en daarom kan alles nog zijn zoals God het wil! Je kunt daarover denken zoals je wilt; vind je dat we hier iets van kunnen leren, dan is het goed, zo niet, dan geschiede zo als altijd de wil van de almachtige, drie-enige God! 16 De vermeende tafeldienaar kijkt onze woordvoerder glimlachend aan en zegt tegen hem: luister mijn lieve vriend, jouw fantasieën zijn beter dan je denkt; vooral jouw derde fantasie, die is onbetwistbaar de beste. Het is waar, in de Godheid liggen weliswaar eeuwig ondoorgrondelijke dingen, verhoudingen, wegen en raadsbesluiten besloten die nooit door een geschapen wezen begrepen kunnen worden, maar niet betrekking tot jouw liefde voor Christus zal je spoedig een helder licht opgaan. Ik kan je al bij voorbaat zeggen, dat jou en je hele gezelschap deze fantasiehemel zeker weldra ten deel zal vallen! Daar we nu reeds voor de deur van het paleis staan, gaan we er binnen, alwaar je nadere bijzonderheden zult ervaren.
«« 56 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.